Veroordeling voor schuldwitwassen. BP niet-ontvankelijk nu het voegingsformulier niet door de juiste (rechts)persoon is ingediend. Wel aanleiding voor opleggen schadevergoedingsmaatregel.
/Rechtbank Rotterdam 7 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7098
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Zij heeft onder valse voorwendselen een geldbedrag van €39.870 op haar bankrekening ontvangen voor een vage kennis en dat geld voor die kennis in een aantal tranches opgenomen, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld een criminele herkomst had. Achteraf heeft zij zich pas gerealiseerd dat zij als katvanger fungeerde en dat er misbruik van haar is gemaakt. Met haar handelen heeft de verdachte de onderliggende criminele activiteiten gefaciliteerd. Zij heeft door haar handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van oplichtingspraktijken aan het zicht zijn onttrokken en dat de oplichters buiten schot zijn gebleven.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van €39.870 aan materiële schade en een vergoeding van €300 aan immateriële schade.
De benadeelde partij wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard nu de vordering is ingediend door naam benadeelde als natuurlijk persoon, terwijl uit het dossier is gebleken dat het geldbedrag van €39.870 is overgemaakt vanaf de rekening van naam bedrijf Een machtiging ontbreekt. Dit maakt dat het voegingsformulier niet door de juiste (rechts)persoon is ingediend. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet wel aanleiding tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van naam bedrijf De schadevergoedingsmaatregel kan ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht te allen tijde worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vast staat dat naam bedrijf schade heeft geleden door het bewezen verklaarde strafbare feit. Als de verdachte haar bankrekening niet ter beschikking had gesteld en niet had meegewerkt aan het opnemen van het geld, was de schade van naam bedrijf niet ontstaan. De schade is dus een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde handeling (zie ook Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:HR:2015:216). De verdachte is naar burgerlijk recht jegens naam bedrijf aansprakelijk voor een bedrag van €39.870. De gevorderde immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal daarom aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van €39.870, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag zoals hierna is vermeld.
Lees hier de volledige uitspraak.