Vervolging wegens verwaarlozing rijksmonument

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2065

In de zaak betreffende de vervolging wegens verwaarlozing van een rijksmonument heeft het hof vrijspraak uitgesproken. Het oordeel luidde dat verwaarlozing van een rijksmonument pas sinds 2016 als een strafbaar feit kan worden aangemerkt. In dit specifieke geval verkeerde het monument echter al vóór die tijd in een zodanig slechte staat, dat zelfs sober en doelmatig onderhoud niet langer zou hebben kunnen bijdragen aan het behoud ervan. Met andere woorden, de situatie was al dermate verslechterd dat instandhouding via regulier onderhoud feitelijk onmogelijk was geworden, wat vervolging op basis van de latere wetgeving uitsloot.

Verdachte

De verdachte betreft een natuurlijk persoon, geboren in 1956 en woonachtig in Nederland. Aan hem wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan verboden gedragingen met betrekking tot een rijksmonument: een woonhuis aan het adres in de gemeente, dat in de periode van 2012 tot 2018 ernstig is verwaarloosd.

Eerste aanleg

De economische meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel heeft de verdachte:

  • vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit;

  • ontslagen van alle rechtsvervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit voor zover dit feit betrekking heeft op de periode van 31 december 2012 tot 1 juli 2016;

  • schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel ter zake van feit 2 voor zover dit feit ziet op de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 augustus 2018.

Verwijt hoger beroep

De verdachte wordt verweten dat hij, al dan niet tezamen met anderen:

  1. zonder vereiste omgevingsvergunning een beschermd rijksmonument heeft gesloopt, verstoord of op andere wijze gewijzigd, dan wel heeft nagelaten noodzakelijk onderhoud te verrichten waardoor het monument is beschadigd of in gevaar is gebracht;

  2. het rijksmonument heeft beschadigd of vernield, dan wel daaraan onderhoud heeft onthouden dat noodzakelijk was voor de instandhouding daarvan.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal stelt dat ook passief verwaarlozen van een rijksmonument strafbaar is onder zowel artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als artikel 11 van de Monumentenwet 1988. Volgens het openbaar ministerie vallen ook nalatige gedragingen onder het bereik van deze bepalingen, met name op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De verdachte zou jarenlang onderhoud aan het monument hebben onthouden, wat tot verval heeft geleid.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat de Wabo slechts actieve handelingen strafbaar stelt, niet het nalaten van onderhoud. Voor zover feit 2 ziet op het onthouden van onderhoud, wijst de raadsvrouw op het feit dat dit pas vanaf 1 juli 2016 strafbaar is gesteld in de Monumentenwet. Verder stelt de verdediging dat het monument reeds in zodanige staat verkeerde dat sober onderhoud geen zin had; instandhouding was feitelijk niet meer mogelijk. Dit wordt onderbouwd met rapportages en gemeentelijke besluitvorming uit 2013, 2014 en 2015.

Oordeel van het hof

Het hof stelt vast dat het verwijt onder feit 1 is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo, dat uitsluitend actieve gedragingen strafbaar stelt. Het nalaten van onderhoud valt daar niet onder. Het hof overweegt dat deze bepaling een vergunningplicht reguleert voor het uitvoeren van projecten aan monumenten, maar geen grondslag biedt voor strafvervolging op basis van passieve nalatigheid. Om die reden volgt vrijspraak van feit 1.

Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof dat het pas vanaf 1 juli 2016 strafbaar is om onderhoud aan een rijksmonument te onthouden dat voor de instandhouding noodzakelijk is. Voor de periode vóór die datum kan de verdachte alleen worden vervolgd voor het actief beschadigen of vernielen van het pand. Aangezien uit het dossier geen actieve beschadigingen blijken, volgt ook voor die periode vrijspraak.

Met betrekking tot de periode ná 1 juli 2016 stelt het hof vast dat het pand zich toen al in een zodanig slechte staat bevond dat de voorgestelde onderhoudsmaatregelen niet langer tot instandhouding konden leiden. Rapportages tonen aan dat het pand feitelijk opnieuw moest worden opgebouwd en dat de gemeente reeds had besloten het monument niet langer te willen behouden. Ook voor deze periode is daarom geen bewezenverklaring mogelijk.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^