Verzoek voor vergoeding van kosten voor rechtsbijstand van Nederlandse (straf)zaak en in binnen- en buitenland diverse andere procedures

Rechtbank Den Haag 14 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1243

Het onderhavige verzoekschrift ex artikel 591a Sv ziet op de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten die verzoeker ten behoeve van deze procedures heeft gemaakt.

Tegen verzoeker is de verdenking ontstaan dat hij eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in Argentinië betrokken is geweest bij zogeheten dodenvluchten. Verzoeker is in 2006 in Nederland als verdachte aangemerkt ter zake van overtreding van de Wet internationale misdrijven. In 2018 heeft de officier van justitie de zaak geseponeerd.

In de tussenliggende jaren is verzoeker betrokken geweest bij diverse procedures, waaronder een kort geding en beklag- en bezwaarprocedures in Nederland, een uitleveringsprocedure in Spanje, een strafrechtelijke vervolging in Argentinië en een procedure bij de Inter-American Commission on Human Rights.

Verzoeker stelt dat de kosten raadsman in al deze procedures voor vergoeding op de voet van artikel 591a Sv in aanmerking komen, omdat deze kosten zijn gemaakt in procedures die vallen onder het begrip ‘zaak’ zoals genoemd in dat artikel.

Het verzoek

Verzocht wordt om een bedrag van €212.814,73 bestaande uit advocaatkosten. Voormeld bedrag is opgebouwd uit kosten rechtsbijstand gemaakt in de uitleveringsprocedure ad €15.965,45, kosten rechtsbijstand in de procedures ex artikel 552a Sv en 32 Sv alsmede een kort geding, kosten rechtsbijstand door Knoops advocaten in de Argentijnse strafzaak ad €100.622,02 en tot slot kosten rechtsbijstand van de Argentijnse advocaat in de Argentijnse strafzaak ad €26.200,00. Voorts wordt verzocht om vergoeding van een bedrag van €1.190,55 aan reis- en verblijfkosten van verzoeker, gemaakt voor de aanschaf van een vliegticket om vanuit Argentinië terug te vliegen naar Nederland.

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat alle gevoerde procedures vallen onder het zaaksbegrip van artikel 591a Sv en voor vergoeding in aanmerking komen, nu de uitleveringsprocedure en de Argentijnse strafzaak zijn geïnitieerd door de Nederlandse Staat en de officier van justitie de herleving van het strafrechtelijk onderzoek afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van de uitleveringsprocedure en de vervolging in Argentinië.

Tot slot wordt verzocht om vergoeding van de kosten voor het indienen van het onderhavige verzoek ex artikel 591a Sv, tot een bedrag van €21.186,89. Hiertoe is aangevoerd dat het opstellen van het verzoekschrift aanmerkelijk meer tijd heeft gekost dan in een gemiddelde zaak het geval is.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker slechts kan worden ontvangen in zijn verzoek voor zover het gaat om vergoeding van kosten voor het indienen en behandelen van het onderhavige verzoek en kosten die zijn gemaakt in de Nederlandse strafzaak, te weten de rechtsbijstand in de procedure ex artikel 32 Sv. Voor het overige moet verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. Hiertoe is primair gesteld dat artikel 591a Sv geen grondslag biedt voor vergoeding van kosten die zijn gemaakt in de Argentijnse strafzaak, de Spaanse uitleveringsprocedure, de Nederlandse kortgedingprocedure en de procedures bij het IACHR. Voor wat betreft de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de beklagprocedure ex artikel 552a Sv heeft verzoeker zijn verzoek niet binnen drie maanden na beëindiging van die procedure ingediend én is dat beklag ongegrond verklaard, zodat verzoeker ook in dit deel van zijn verzoek niet-ontvankelijk is.

Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover het ziet op rechtsbijstand die is verleend na 7 januari 2011, toen een toevoeging werd verstrekt aan verzoeker voor rechtsbijstand tijdens getuigenverhoren bij de Nederlandse rechter-commissaris ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van Argentinië. Indien de procedures immers als één moeten worden gezien, dan is deze toevoeging ook voor al de procedures gezamenlijk afgegeven, aldus de officier van justitie.

Het oordeel van de rechtbank

De bevoegdheid van de rechtbank

Tot de eventuele toekenning van een verzoek ex artikel 591a Sv is bevoegd het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd of zou worden vervolgd of anders het laatst werd vervolgd. Ingevolge artikel 15 van de Wim neemt de rechtbank Den Haag kennis van de misdrijven omschreven in deze wet, waaronder de tegen verzoeker gerezen verdenking. De rechtbank Den Haag is aldus bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot schadevergoeding.

De ontvankelijkheid van verzoeker

Artikel 591a Sv biedt de mogelijkheid om een schadevergoeding toe te kennen aan een gewezen verdachte indien diens zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten en de kosten van een raadsman. In artikel 591a, vierde, lid juncto artikel 591, vijfde lid, Sv, is daarnaast bepaald dat een en ander overeenkomstige toepassing vindt op rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen, op de behandeling van vorderingen als bedoeld in de artikelen 509j en 509o of het beroep als bedoeld in artikel 509v en op de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikel 552a tot en met 552b Sv.

De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of de verschillende procedures die zijn gevoerd onder bedoeld begrip ‘zaak’ vallen en zo ja, of die ‘zaak’ of ‘zaken’ zijn beëindigd als bedoeld in artikel 591a Sv.

Het zaaksbegrip in artikel 591a Sv

De wet kent geen eenduidig zaaksbegrip, zodat de uitleg van het begrip wordt bepaald door doel en strekking van de regeling waarvan het betreffende artikel deel uitmaakt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 november 1989 (ECLI:NL:HR:1989:ZC8272; NJ 1990, 274) overwogen dat, in het geval een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, aan het zaaksbegrip in artikel 591a Sv geen andere betekenis kan worden toegekend dan daaraan toekomt in het bepaalde bij het eerste lid van artikel 258 Sv. Dat betekent dat de term ‘zaak’ in artikel 591a, eerste en tweede lid, Sv de betekenis heeft van ‘al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had’. In de literatuur is betoogd dat uit de tekst van artikel 258 Sv valt af te leiden dat er al een zaak is voordat die ten laste wordt gelegd, zodat een onkostenvergoeding niet is uit te sluiten in een zaak die niet tot een dagvaarding leidt. Die opvatting is nadien breed overgenomen in de jurisprudentie. Daarbij lijkt er over het algemeen van te worden uitgegaan dat het gehele strafrechtelijk onderzoek onder het zaaksbegrip valt, in ieder geval vanaf het moment dat er een officier van justitie bij het onderzoek betrokken is. In het arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5566) bevestigde de Hoge Raad dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 591a Sv niet kan worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de mogelijkheid tot toekenning van een dergelijke vergoeding te binden aan strikte grenzen wat betreft de fase van het strafproces waarin de kosten van een raadsman in de geëindigde strafzaak zijn gemaakt. In datzelfde arrest overwoog de Hoge Raad dat er daarnaast juridische procedures bestaan, zoals een procedure ex artikel 12 Sv, die naar hun aard rechtstreeks verband houden met de zaak. Reeds eerder werd geoordeeld dat een ontnemingsprocedure niet als een afzonderlijke zaak moet worden aangeduid, maar deel uitmaakt van de onderliggende strafzaak (Hoge Raad 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1509).

Tot slot heeft de Hoge Raad zich ook meermalen uitgelaten over de opsomming in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv van procedures die als zelfstandige - van een eventuele strafzaak te onderscheiden - ‘zaak’ kunnen worden beschouwd. Deze procedures, zoals die van artikel 552a tot en met 552b Sv, kenmerken zich daardoor dat zij niet steeds zijn gekoppeld aan de strafzaak tegen de betrokkene waarin zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld (arrest van 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756). Met betrekking tot de vraag of deze opsomming limitatief is of dat ook andere procedures die niet steeds zijn gekoppeld aan een strafzaak, hier naar analogie onder moeten worden geschaard, volgt als rode lijn uit deze jurisprudentie dat terughoudendheid bij een extensieve toepassing van de wettelijke regeling geboden is, nu de wetgever heeft aangekondigd bij herziening van het Wetboek van Strafvordering mogelijk de regelgeving (ingrijpend) te herzien (zie o.a. Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:1878).

Samenvattend ziet artikel 591a Sv dus op:

i) al hetgeen waarop het rechtsgeding betrekking heeft, te weten de strafrechtelijke procedure tussen enerzijds de (Nederlandse) officier van justitie en anderzijds een verdachte (dus een Nederlandse strafzaak) ongeacht in welke fase die procedure zich bevindt, alsmede de juridische procedures die van dat rechtsgeding deel uitmaken dan wel naar hun aard hiermee rechtstreeks verband houden zoals de ontnemingsprocedure en de procedure ex artikel 12 Sv;

ii) de uitdrukkelijk in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv genoemde procedures.

Het Nederlands strafrechtelijk onderzoek als uitgangspunt

Vast staat dat in Nederland een strafrechtelijk onderzoek heeft gelopen tegen verzoeker. Hoewel dat strafrechtelijk onderzoek niet heeft geleid tot een dagvaarding, kan desondanks op basis van vorenstaande worden vastgesteld dat dit strafrechtelijk onderzoek in Nederland als ‘zaak’ als bedoeld in artikel 591a Sv kan worden gezien. De rechtbank zal dit Nederlandse strafrechtelijk onderzoek daarom hierna telkens ‘de Nederlandse (straf)zaak’ noemen. Deze Nederlandse (straf)zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 591a Sv, ook al is geen einduitspraak tegen de verdachte gevolgd maar een sepot (zie voormeld arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013).

Naast de Nederlandse (straf)zaak hebben er in binnen- en buitenland diverse andere procedures gelopen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze procedures deel uitmaken van dan wel naar hun aard rechtstreeks verband houden met de Nederlandse (straf)zaak, óf dat deze procedures uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv, en zo ja, of zij zijn geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 591a Sv. Deze vragen dienen per procedure te worden beantwoord.

De procedure ex artikel 32 Sv

Een bezwaar procedure ex artikel 32 Sv kan alleen worden ingesteld door een verdachte in een (Nederlandse) strafzaak. In het kader van de Nederlandse (straf)zaak heeft in september 2009 een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van verzoeker, waarbij diverse goederen in beslag zijn genomen. Kort hierna is door verzoeker een bezwaarschrift ex artikel 32 Sv ingediend, dat zag op bij die huiszoeking in beslag genomen goederen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze procedure naar zijn aard rechtstreeks verband met de Nederlandse (straf)zaak en valt aldus onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv.

De procedure ex artikel 552a Sv

Naar aanleiding van diezelfde huiszoeking, is door verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend, dat eveneens zag op voormelde goederen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet gesteld kan worden dat deze procedure deel uitmaakt van de Nederlandse strafzaak dan wel hiermee naar zijn aard rechtstreeks verband houdt. De wetgever heeft er met artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv immers nadrukkelijk voor gekozen om de procedure ex artikel 552a Sv te beschouwen als een zelfstandige ‘zaak’, hetgeen ook is bevestigd door de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad. Hoewel deze procedure dus geen onderdeel uitmaakt van de Nederlandse strafzaak, concludeert de rechtbank dat het beklag in beginsel wél onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt. Aangezien deze procedure als zelfstandige zaak moet worden bezien, is van belang of deze is geëindigd met gegrondverklaring van het beklag (zie Hoge Raad 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191). Nu het beklag ongegrond is verklaard, is niet voldaan aan het vereiste gesteld in artikel 591a Sv. Ook is het verzoek niet, zoals artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, tweede lid, Sv voorschrijft, binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing op het beklag ingediend.

De procedure in kort geding

Ten einde af te dwingen dat de Nederlandse staat aan Spanje een verzoek tot overlevering zou doen, heeft verzoeker een kort geding aangespannen tegen de Nederlandse Staat. Naar het oordeel van de rechtbank maakt ook deze – civielrechtelijke – procedure geen deel uit van en houdt naar zijn aard evenmin rechtstreeks verband met de Nederlandse strafzaak. De procedure in kort geding valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv.

De Argentijnse strafprocedure en IACHR-procedure

Argentinië is gestart met een strafrechtelijk onderzoek naar verzoeker, dat uiteindelijk heeft geleid tot een uitspraak van een Argentijns gerecht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze procedure niet een rechtsgeding waarop artikel 591a Sv doelt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt immers – zoals hiervoor weergegeven – dat die term aansluit bij artikel 258 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, waarin wordt gesproken over de Nederlandse officier van justitie, zodat alleen een Nederlands rechtsgeding onder dit begrip valt. Evenmin kan worden gesteld dat het Argentijnse strafrechtelijk onderzoek deel uitmaakt van dan wel naar zijn aard rechtstreeks verband houdt met de Nederlandse zaak. De omstandigheid dat aan zowel het Nederlandse als het Argentijnse strafrechtelijk onderzoek dezelfde feiten ten grondslag zijn gelegd, duidt mogelijk op een samenhang, maar niet op een rechtstreeks verband zoals dat bijvoorbeeld kan worden aangenomen tussen een (Nederlandse) strafzaak en een (Nederlandse) artikel 12 Sv-procedure. De door verzoeker gestelde rol van het Nederlands openbaar ministerie bij het strafrechtelijk onderzoek in Argentinië – wat daarvan ook zij – en de omstandigheid dat het openbaar ministerie de herleving van het strafrechtelijk onderzoek (mede) afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van het onderzoek in Argentinië, brengt dit rechtstreekse verband evenmin met zich. Ook dan blijft het immers gaan om twee onderscheiden strafrechtelijke procedures in twee landen, die hooguit een indirect verband hebben.

Tot slot merkt de rechtbank op dat een buitenlandse strafprocedure ook niet is opgenomen in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Argentijnse strafprocedure niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt.

In het verlengde hiervan ligt dat ook de IACHR-procedure niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt.

Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door verzoeker is verzocht, over te gaan tot heropening van de behandeling van het onderhavige verzoek teneinde de behandeling aan te houden in afwachting van het door verzoeker verzochte (civielrechtelijke) voorlopige getuigenverhoor. Zelfs als dat verhoor zou bevestigen dat het Nederlandse openbaar ministerie zich actief heeft ingelaten met de Argentijnse strafzaak, maakt dat niet dat die zaak valt onder het bereik van artikel 591a Sv.

De uitleveringsprocedure in Spanje

Een uitleveringsprocedure kenmerkt zich hierdoor dat deze steeds is gekoppeld aan een (al dan niet voltooid) strafrechtelijk onderzoek tegen de betrokkene in het land dat om zijn uitlevering verzoekt. De uitleveringsprocedure in Spanje heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker in Argentinië. Deze procedure is dus niet een rechtsgeding waarop artikel 591a Sv doelt. De door verzoeker gestelde rol van het Nederlandse openbaar ministerie bij deze uitleveringsprocedure – wat daarvan ook zij –, maakt niet dat hiermee een naar zijn aard rechtstreeks verband is ontstaan tussen de Nederlandse zaak en de uitleveringsprocedure. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het openbaar ministerie de herleving van het strafrechtelijk onderzoek (mede) afhankelijk heeft gesteld van de uitleveringsprocedure. Ook voor de uitleveringsprocedure merkt de rechtbank op dat een uitleveringsprocedure in een ander land die niet ziet op een verzoek van Nederland, evenmin is opgenomen in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid Sv. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Spaanse uitleveringsprocedure niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt.

De kosten als bedoeld in artikel 591a Sv

De kosten die – voor zover thans van belang – voor vergoeding in aanmerking komen zijn de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak en de kosten van een raadsman.

In het arrest van 20 mei 1986 (ECLI:NL:HR:1986:AC9355; NJ 1987, 28) heeft de Hoge Raad met betrekking tot de kosten van een raadsman geoordeeld dat hieronder worden verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een zaak tegen een gewezen verdachte.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de procedure ex artikel 32 Sv naar zijn aard in rechtstreeks verband staat met de Nederlandse (straf)zaak tegen verzoeker. De kosten van een raadsman in die procedure staan dan ook in rechtstreeks verband met de Nederlandse (straf)zaak, zodat zij in beginsel voor vergoeding op grond van artikel 591a Sv in aanmerking komen.

Voor wat betreft de overige gevoerde procedures – met uitzondering van de procedure ex artikel 552a Sv, waarvan de rechtbank reeds heeft geconcludeerd dat die zaak niet onder het toepassingsbereik valt van artikel 591a Sv wegens de ongegrondverklaring – heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij niet onder het zaaksbegrip van artikel 591a Sv vallen. Dit sluit echter niet uit dat de gestelde kosten desondanks onder voornoemde bepaling kunnen vallen, indien en voor zover kan worden vastgesteld dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met de Nederlandse (straf)zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is echter van een dergelijk rechtstreeks verband geen sprake. De kosten die zijn gemaakt in de Spaanse uitleveringsprocedure, de Argentijnse strafprocedure, de IACHR-procedure en het Nederlandse kort geding zouden immers ook zijn gemaakt zonder de Nederlandse (straf)zaak. Ook als er in Nederland geen (straf)zaak (meer) tegen verzoeker had gelopen, kan redelijkerwijze worden aangenomen dat verzoeker kosten had gemaakt om zijn uitlevering door Spanje aan Argentinië te voorkomen en om zich te verdedigen in de Argentijnse procedure. De gemaakte kosten kunnen dan ook niet langs deze weg op grond van artikel 591a Sv voor vergoeding in aanmerking komen.

De kosten voor het opstellen en behandelen van het onderhavige verzoek ex artikel 591a Sv, komen ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 1986 wel voor vergoeding in aanmerking op de voet van artikel 591a Sv, aangezien deze rechtstreeks samenhangen met de Nederlandse zaak, omdat zij zonder die zaak niet zouden zijn gemaakt.

Conclusie met betrekking tot de ontvankelijkheid

Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoek voor wat betreft de kosten die zijn gemaakt in de Spaanse uitleveringsprocedure, de Argentijnse strafprocedure, de IACHR-procedure, het Nederlandse kort geding en de beklagprocedure ex artikel 552a Sv.

Verzoeker is voor het overige wel ontvankelijk in zijn verzoek. Dit betreft de kosten die hij heeft gemaakt in de procedure ex artikel 32 Sv en de kosten voor het indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift ex artikel 591a Sv.

Inhoudelijke beoordeling

Het toekennen van een schadevergoeding vindt ingevolge artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 90, eerste lid, Sv plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van de procedure ex artikel 32 Sv. Namens verzoeker zijn urenspecificaties overgelegd van de raadsman die hem in die procedure bijstand verleende. Blijkens de omschrijvingen zien deze urenspecificaties echter op zowel kosten die zijn gemaakt in de procedure ex artikel 32 Sv, als de procedure ex artikel 552a Sv, de Spaanse uitleveringsprocedure en het kort geding. Verzoeker heeft geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de opbouw van deze specificaties, mede doordat hij sindsdien van advocaat is gewisseld. De rechtbank acht het echter onbillijk om de gevolgen hiervan geheel voor rekening van verzoeker te laten komen en zal daarom vergoeding toekennen van de kosten waarvan uit de omschrijving in combinatie met de datum volgt dat deze (mede) zijn gemaakt in de procedure ex artikel 32 Sv. De omstandigheid dat de procedure ex artikel 552a Sv gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de procedure ex artikel 32 Sv en dus niet (steeds) onderscheid tussen de voor die beide procedures gemaakte kosten kan worden gemaakt, zal de rechtbank niet ten nadele van verzoeker laten komen. De rechtbank komt tot vergoeding van de kosten die op de factuur met declaratienummer 210022 zijn vermeld als gemaakt in de periode van 15 december 2009 tot en met 17 december 2009, de periode van 20 december 2009 tot en met 22 december 2009, de kosten die op de factuur met declaratienummer 210090 zijn vermeld als gemaakt op 5 januari 2010, de kosten die op de factuur met declaratienummer 290687 zijn vermeld als gemaakt in de periode van 19 oktober 2009 tot en met 28 oktober 2009 en de kosten die op de factuur met declaratienummer 29808 zijn vermeld als gemaakt in de periode van 1 november 2009 tot en met 20 november 2009. Dit betreft in totaal 46,6 uren tegen een uurtarief van €400,00 per uur, vermeerderd met 7% kantoorkosten, €110,00 aan reiskosten en 19% BTW.

Kosten voor indienen en behandelen verzoek

De rechtbank pleegt, evenals alle andere gerechten in Nederland, de vergoeding voor het indienen en behandelen van een verzoek ex artikel 591a Sv te relateren aan zogenaamde forfaitaire bedragen. Dat daarvoor de ene zaak meer tijd mee gemoeid is dan voor een andere, is daarin meegewogen. Van een volledige vergoeding van de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoek kan daardoor geen sprake zijn. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een hoger forfaitair bedrag toe te kennen. Daarvan is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank sprake. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe kennen van driemaal het standaard bedrag, te weten €1.650,00.

Conclusie

Gelet op vorenstaande zal de rechtbank een bedrag toewijzen van in totaal €25.515,21.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^