Vordering benadeelde partij & schadevergoedingsmaatregel: HR herhaalt dat kosten rechtsbijstand niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade

Hoge Raad 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij mondeling arrest van 30 mei 2017 wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.

Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 12 augustus 2016 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan Connexxion, heeft vernield."

Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" van de benadeelde partij Connexxion Openbaar Vervoer N.V. met bijlage. Dit voegingsformulier houdt onder meer in:

"4a. Welke gevolgen heeft het voorval voor Connexxion Openbaar Vervoer NV gehad?
De schade is materieel, zie daartoe de opsomming onder punt 4b van dit formulier. (...)
Connexxion heeft ten aanzien van onderhavige vordering rechtsbijstandskosten ad € 603,75 gemaakt (bijlage 3).

4b. Gegevens over de schade
De voorlopige schade bestaat uit de volgende kosten:

Omschrijving Bijlagen Bedrag Euro

1. Reparatiekosten zijruit nr. 1 761,54

(...)

2. Kosten inzet ongeval-support nr. 2 573,55

voertuig en extra personeel,

stilstandkosten

(...)

3. Kosten rechtsbijstand nr. 3 603,75

Totaal 1.938,84."

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De voorzitter sluit het onderzoek, spreekt zijn beslissingen uit en motiveert die als volgt:

(...)

Ter zake van de vordering van de benadeelde partij is er geen discussie over de kosten van de ruit. Ook inzake de beslissing op de vordering van de benadeelde partij volg ik de redenering van de advocaat-generaal. Het liquidatietarief is een redelijke vaststelling van de kosten voor rechtsbijstand. De gestelde gevolgkosten zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte."

De aantekening van het mondeling arrest houdt ten aanzien van de strafoplegging het volgende in:

"Het gerechtshof:

(...)

Vordering van de benadeelde partij Connexxion

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Connexxion ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.535,09 (duizend vijfhonderdvijfendertig euro en negen cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Connexxion, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.535,09 (duizend vijfhonderdvijfendertig euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."

Middel

Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij Connexxion voor zover deze betreft de proceskosten ten bedrage van € 200,- ten onrechte heeft toegewezen en dat het Hof in verband daarmee ten onrechte een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.

Beoordeling Hoge Raad

Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven, die ingevolge het bepaalde in art. 361, zesde lid, Sv in het vonnis dient te worden opgenomen. (Vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653.)

Het Hof heeft onder het toegekende bedrag aan schadevergoeding naast de geleden materiële schade van in totaal € 1.335,09 ook de kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 200,- begrepen. Dientengevolge heeft het Hof die kosten ook in aanmerking genomen bij de oplegging van de maatregel van art. 36f, eerste lid, Sr. Daarmee heeft het Hof miskend hetgeen hiervoor is overwogen. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven. In aanmerking genomen dat de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep niet zijn betwist, zal de Hoge Raad, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.

Conclusie AG

Vooropgesteld dient te worden dat ingevolge art. 51f Sv degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen. Van rechtstreekse schade is sprake indien een persoon is getroffen in het belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. Daaruit volgt dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij ingevolge art. 361, tweede lid, Sv in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Desalniettemin kunnen kosten van rechtsbijstand worden gerekend onder proceskosten in de zin van art. 592a Sv, waaromtrent de rechter een afzonderlijke beslissing dient te nemen, die ingevolge art. 361, zesde lid, Sv afzonderlijk in de uitspraak moet worden opgenomen.

Het gaat in deze zaak om het volgende. In cassatie staat vast dat verdachte een ruit (van een bus) heeft vernield. Busmaatschappij Connexxion heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Uit het voegingsformulier, dat zich op voet van art. 434, eerste lid, Sv bij de stukken in cassatie bevindt, blijkt dat als schadeposten door de benadeelde partij is opgevoerd: a) de reparatiekosten van de ruit, inclusief wettelijke rente á € 761,54; b) de kosten van de inzet van een ongeval-support voertuig, extra personeel en stilstandkosten, inclusief wettelijke rente á € 573,55 en; c) de kosten van de rechtsbijstand á € 603,75; tot een totaalbedrag van € 1.938,84. Deze vordering is in hoger beroep gehandhaafd.

Het hof heeft de gevorderde schade gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.535,09 en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof heeft voor een bedrag van gelijke hoogte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd. Uit het uitgewerkte proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, in samenhang gelezen met het vorderingsformulier, volgt dat het bedrag van € 1.535,09 uit de voorgenoemde schadeposten a) en b) bestaat en uit een bedrag van € 200,- dat ziet op de kosten van rechtsbijstand.

Het hof heeft aldus onder het toegekende bedrag van schadevergoeding kosten van rechtsbijstand gerekend en deze kennelijk als rechtstreekse schade als bedoeld in art. 51f Sv aangemerkt. Bovendien heeft het hof die kosten in aanmerking genomen bij de oplegging van de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr. Daarmee heeft het hof miskend dat proceskosten niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Het voorgaande hoeft mijn inziens echter niet tot cassatie te leiden, in aanmerking genomen dat de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep niet zijn betwist. Gelet daarop kan de Hoge Raad de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.


Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

Het middel komt op tegen de beslissing van het hof uit te gaan van het liquidatietarief bij de vaststelling van de proceskosten.

Ook als geen acht wordt geslagen op de in hoger beroep kennelijk bestaande overeenstemming over de vergoeding van de proceskosten (randnummer 7) kan het middel niet slagen. In de eerste plaats merk ik op dat, voor zover de steller van het middel heeft beoogd kosten van rechtsbijstand te vorderen die meer bedragen dan reeds in feitelijke aanleg is gevorderd, dergelijke kosten niet eerst in cassatie kunnen worden gevorderd. In de tweede plaats blijkt uit HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653 (onder meer) dat de rechter het aangewezen kan achten het “liquidatietarief kantonzaken” toe te passen dan wel in voorkomende gevallen de proceskosten te berekenen aan de hand van het “liquidatietarief rechtbank of hof”. De rechter kan evenwel ook afwijken van het liquidatietarief, indien hij de werkelijke kosten wenst te vergoeden. In dergelijke gevallen geldt een (nadere) motiveringsverplichting. Zoals hiervoor onder 6 weergegeven, heeft het hof geoordeeld dat hij het redelijk heeft geacht om, in navolging van de politierechter, op grond van het liquidatietarief (kennelijk) € 200,- als kosten van rechtsbijstand toe te wijzen. Dat is niet onjuist, noch onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd, gelet op de hiervoor vermelde uitspraak van 11 april 2017.

Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^