Vordering benadeelde partij: Geen bijzondere volmacht vereist bij benadeelde rechtspersoon en ondertekening voegingsformulier door een persoon die optreedt namens die rechtspersoon

Hoge Raad 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2006


Op 24 januari 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk en tot een taakstraf van 240 uur voor 1, 2 en 3: telkens medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, 4: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, en 5: medeplegen van oplichting.

Ook heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2017 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:

"In eerste aanleg is over de vordering van ABN AMRO onder meer het volgende opgemerkt:
Daarnaast ontbreekt een stuk waaruit blijkt dat [betrokkene 1] gemachtigd is om namens ABN AMRO als benadeelde partij op te treden.

De verdediging verzoekt u derhalve de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.

Mocht u de vordering toewijzen dan verzoekt de verdediging u de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, nu ABN AMRO heel goed zelf in staat moet worden geacht incassomaatregelen jegens cliënt te nemen.

De verdediging handhaaft in hoger beroep dit standpunt."

Voorts houdt voornoemd proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende in:

"De raadsman voert het woord aan de hand van zijn pleitnota. Deze wordt aan het gerechtshof overgelegd en in het dossier gevoegd.

De raadsman deelt voorts het volgende mede:

(...)

Uit het dossier volgt evenwel niet dat [betrokkene 1] door de benadeelde partij gemachtigd is. Ik verzoek u de vordering derhalve af te wijzen of niet ontvankelijk te verklaren."

Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 212.540,- aan ABN AMRO Bank als benadeelde partij. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

"Vordering van de benadeelde partij ABN Amro Bank

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 212.540,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 209.647,00.

De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu een stuk ontbreekt waaruit blijkt dat [betrokkene 1] gemachtigd is om namens ABN Amro als benadeelde partij op te treden.

Het hof overweegt dat een bijzondere schriftelijke volmacht zoals bedoeld in artikel 51c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in dit geval niet is vereist, nu [betrokkene 1] - werkzaam als Forensic Expert bij de ABN Amro - kennelijk bevoegd is namens de rechtspersoon op te treden, daar hij namens de ABN Amro zowel het voegingsformulier in eerste aanleg als het wensenformulier in hoger beroep heeft ondertekend en aanvullende stukken in hoger beroep per e-mail het hof heeft doen toekomen. Nu geen concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 1] is aangevoerd acht het hof de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering."

Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces", dat onder het kopje "1. Benadeelde" inhoudt: "ABN AMRO BANK NV, Gustav Mahlerlaan 10, 1082 PP Amsterdam". Het formulier bevat onder het kopje "2. Gemachtigde van benadeelde" als persoonsgegevens van de gemachtigde: "[betrokkene 1], (...), Gustav Mahlerlaan 10, 1082 PP Amsterdam" en onder het kopje "6. Ondertekening Benadeelde" als naam van de ondertekenaar: "[betrokkene 1]" met een daarop geplaatste handtekening. Dit voegingsformulier bevat voorts onder het kopje "6. Ondertekening Machtiging" ruimte voor het verlenen van een machtiging door de benadeelde partij aan een derde "om hem/haar te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure"; dit gedeelte is niet ingevuld.

Middel

Het vierde middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de eerste plaats blijkt niet dat degene die zegt namens ABN AMRO te zijn verschenen door de bank was gemachtigd om namens ABN AMRO op te treden.

Beoordeling Hoge Raad

Ingevolge het bepaalde in art. 51c, tweede lid (oud), Sv kan de benadeelde partij zich doen vertegenwoordigen, onder meer door een daartoe bij bijzondere volmacht door haar schriftelijk gemachtigde. Die bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51g, eerste lid (oud), Sv (vgl. HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5371, NJ 2003/593). Een dergelijke volmacht is echter niet vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043, NJ 2005/45).

Blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat ABN AMRO Bank NV zich in eerste aanleg op de in art. 51g, eerste lid (oud), Sv voorziene wijze heeft gevoegd als benadeelde partij, waarbij [betrokkene 1] optrad namens de vennootschap. Gelet op de stukken, is dat oordeel niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat uit het dossier niet volgt dat [betrokkene 1] door de benadeelde partij gemachtigd is.

De klacht faalt.

Conclusie AG

7.4. Het hof heeft zich kennelijk laten inspireren door HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043. In die zaak had de advocaat van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden ontvangen omdat het voegingsformulier niet is ondertekend door een gemachtigde van de benadeelde BV. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep dat het hof ten onrechte de benadeelde partij wel ontvankelijk in haar vordering heeft verklaard en overwoog daartoe:

"3.3.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces'. Dit formulier houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, onder het kopje '1. Benadeelde' in: "Van Gend & Loos Euro-Express (...) Sliedrecht" en bevat onder het kopje '6. Ondertekening Benadeelde' als naam van de ondertekenaar: "L K". Dit voegingsformulier bevat voorts onder het kopje '2. Gemachtigde van benadeelde' ruimte voor het invullen van de persoonsgegevens van een gemachtigde en onder het kopje '6. Ondertekening Machtiging' ruimte voor het verlenen van een machtiging door de benadeelde partij aan een derde "om hem/haar te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure"; deze gedeelten zijn niet ingevuld. Tot het dossier behoort ook een ten parkette van de Officier van Justitie ingekomen 'Antwoordformulier', dat onder meer inhoudt dat Van Gend & Loos Euro-Express te Sliedrecht mededeelt dat zij wenst dat de verdachte de schade vergoedt, welk formulier tevens het gegeven bevat dat L K vestigingsmanager is van Van Gend & Loos B.V. te Sliedrecht.

3.3.2. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat "uit de stukken niet valt op te maken of deze heer K als bestuurder dan wel als vertegenwoordiger optreedt van de rechtspersoon en of hij in laatst genoemde geval daartoe bijzonder is gemachtigd" en daaraan wordt de conclusie verbonden dat het Hof ten onrechte aan deze stelling is voorbijgegaan. Het Hof heeft het onder 3.2 weergegeven verweer kennelijk niet opgevat als inhoudende een gemotiveerde betwisting van de bevoegdheid van L K om Van Gend & Loos Euro-Express te dezer zake te vertegenwoordigen. Dat is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het verweer slechts de enkele - niet met enig concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van L K gemotiveerde - stelling inhoudt dat "het voegingsformulier niet is ondertekend door een gemachtigde", het formulier door L K is ondertekend namens de benadeelde partij en de in art. 51e, tweede lid, Sv bedoelde bijzondere volmacht niet is vereist als - zoals het Hof kennelijk, gelijk het kon doen, heeft geoordeeld - L K als vestigingsmanager van Van Gend & Loos Euro-Express te dezer zake optreedt namens de rechtspersoon. De in het middel betrokken stelling kan, waar zij een onderzoek van feitelijk aard vergt, niet voor het eerst in cassatie worden ingenomen."5

7.5. Ik maak uit dit arrest op dat het feitelijk oordeel van de rechter dat een verschenen natuurlijke persoon de benadeelde rechtspersoon vertegenwoordigt niet alleen uit een schriftelijke machtiging van een bestuurder van de rechtspersoon kan blijken maar ook anderszins. Ook HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:380 wijst mijns inziens in die richting. Mijn ambtgenoot mr. Spronken heeft in haar conclusie de gang van zaken weergegeven zoals ook in de schriftuur is herhaald. Aangifte en voegingsformulier waren in die zaak ondertekend door dezelfde persoon, een onderzoeker bancaire criminaliteit in dienstbetrekking werkzaam bij de benadeelde partij, de ING Bank. De ruimte op het voegingsformulier bestemd voor de invulling van een machtiging was leeg. Niet kon dus uit het formulier blijken dat de persoon die het voegingsformulier had ondertekend uitdrukkelijk gemachtigd was.

Mijn ambtgenoot mr. Spronken meende dat het hof op grond van het ter zitting gevoerde verweer de bevoegdheid van de natuurlijke persoon om de ING te vertegenwoordigen niet hoefde te onderzoeken, omdat uit het verweer dat op de zitting werd gevoerd niet blijkt welk concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van die persoon is aangevoerd en een bijzondere schriftelijke volmacht niet is vereist als die persoon is opgetreden namens de rechtspersoon. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.

7.6. In de onderhavige zaak is de ontvankelijkheid van de benadeelde partij betwist omdat niet zou zijn gebleken van een machtiging om namens ABN AMRO als benadeelde partij op te treden. Het hof heeft daarnaar een onderzoek ingesteld en is tot het oordeel gekomen dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht in dit geval er niet aan in de weg staat om aan te nemen dat [betrokkene 1] gemachtigd was om namens ABN AMRO de benodigde formulieren te ondertekenen. Hoewel het hof wat uitvoeriger had kunnen motiveren waarom het tot dat oordeel is gekomen door bijvoorbeeld erop te wijzen dat uit de gedingstukken blijkt dat [betrokkene 1] in dienst is bij ABN AMRO in een functie die verantwoordelijkheid voor opsporing en afhandeling van fraude ten bezware van ABN AMRO indiceert en nadere inlichtingen, steunend op bescheiden, heeft verstrekt over de wijze waarop deze fraude is afgewikkeld, meen ik toch dat bij gebrek aan een concreet bezwaar van verdachte tegen het aannemen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene 1] de beslissing van het hof toereikend is gemotiveerd.

7.7. Wat betreft de opgelegde schadevergoedingsmaatregel geldt dat in hoger beroep enkel is aangevoerd wat ik hiervoor heb aangehaald. De stellers van het middel betogen op grond van allerlei argumenten dat juist in dit geval een bijzondere motiveringsplicht voor het hof gold om het opleggen van deze maatregel nader te onderbouwen.

7.8. Ingevolge het tweede lid van artikel 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Slechts in uitzonderlijke gevallen komt het opleggen van de maatregel niet in aanmerking. De rechter is slechts gehouden de redenen op te geven waarom van een standpunt dat de schadevergoedingsmaatregel niet dient te worden opgelegd wordt afgeweken als een standpunt voldoende onderbouwd duidelijk maakt dat het gaat om een uitzonderlijk geval. Aan zo een onderbouwing schort het hier, zodat het hof niet gehouden was tot een nadere motivering.

Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Lees hier de volledige uitspraak.



Print Friendly and PDF ^