Vordering benadeelde partij: HR herhaalt overwegingen m.b.t. begroting van proceskosten, taak van strafrechter, ontbreken van motiveringsplicht & te hanteren maatstaf

Hoge Raad 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1443

De verdachte is wegens 1. “poging tot zware mishandeling” en 2. “mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.

De uitspraak van het hof houdt het volgende in.

“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 2.920,00 aan materiële schade, € 2.500,00 aan immateriële schade en € 9.657,83 aan overige schade (kosten straat/contactverbod en kosten rechtsbijstand). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.635,00, waarvan € 1.135,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De kosten rechtsbijstand zijn toegewezen tot een bedrag van € 922,00. Voor het overige heeft de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

(...) Tot slot heeft de verdediging verzocht om de immateriële schadevergoeding te matigen en bij de proceskostenveroordeling rekening te houden met het liquidatietarief in kantonzaken.

Het hof overweegt als volgt. (...)

Onder de post “Rechtsbijstand in strafzaak” vordert de benadeelde partij € 1.270,50 voor de kosten rechtsbijstand in de onderhavige strafzaak. Het hof is van oordeel dat deze vordering kan worden toegewezen.”

Middel

Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de volledige gevorderde kosten voor rechtsbijstand kunnen worden toegewezen ontoereikend is gemotiveerd en daardoor onbegrijpelijk is.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich het ‘Schadeopgaveformulier misdrijven’ van 1 februari 2018, waarin de advocaat A.A. Boersma als gemachtigde van de benadeelde partij ter zake van ‘Rechtsbijstand in de strafzaak’ de toekenning van een bedrag van € 1.270,50 verzoekt. Bij het formulier is een urenspecificatie van deze advocaat tot het bedrag van € 1.270,50 gevoegd, waaruit blijkt dat de gespecificeerde kosten betrekking hebben op verrichtingen van de advocaat tot en met het opstellen en indienen van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg.

Artikel 592a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:

“Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.”

Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 592a (oud) Sv vervangen door artikel 532 Sv. Dit artikel is gelijkluidend aan artikel 592a (oud) Sv.

Ingevolge artikel 592a (oud) Sv moet de rechter in zijn uitspraak beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke beslissing ingevolge artikel 361 lid 6 Sv in de uitspraak dient te worden opgenomen. De wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent de hoogte van de kosten, noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. De begroting van de proceskosten is een feitelijke beslissing die geen motivering behoeft.

Een redelijke uitleg van artikel 592a (oud) Sv brengt als uitgangspunt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Bij dat uitgangspunt dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Liquidatietarief kanton’ of in het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Zo een liquidatietarief is geen recht in de zin van artikel 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn.

Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op de door de raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.7.1 en 2.7.3.)

Mede in aanmerking genomen dat de rechtbank aan kosten een bedrag van € 922 heeft toegewezen, hetgeen overeenkomt met 2 punten in tarief I van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven zoals dat gold tot 1 februari 2021, en een vermeerdering van dit bedrag overeenkomstig dit tarief met de kosten van het hoger beroep op basis van 0,5 punt tot een totaalbedrag aan kosten van € 1.301,50 zou leiden, is het oordeel van het hof dat het in hoger beroep als proceskosten gevorderde bedrag van € 1.270,50 voor vergoeding in aanmerking komt, niet onbegrijpelijk.

Het cassatiemiddel faalt.

Conclusie AG: anders

Aan het middel is ten grondslag gelegd dat wanneer de rechter bij de begroting van de proceskosten wil afwijken van het door hem toepasselijk geachte liquidatietarief door de werkelijke kosten toe te wijzen, de rechter die afwijking gelet op HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, dient te motiveren. In deze zaak is het hof volgens de steller van het middel afgeweken van toepassing van het liquidatietarief, maar heeft het verzuimd die afwijking te motiveren.

In het overzichtsarrest van 28 mei 2019 over de vordering van de benadeelde partij heeft de Hoge Raad met betrekking tot de proceskosten onder meer het volgende overwogen:

“2.7.1 Ingevolge art. 592a Sv dient de rechter in zijn uitspraak tevens te beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke beslissing ingevolge art. 361, zesde lid, Sv in de uitspraak dient te worden opgenomen. De wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent de hoogte van de kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. De begroting van de proceskosten is een feitelijke beslissing die geen motivering behoeft. (…)

2.7.3 Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Bij dat uitgangspunt dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde 'Salarissen in rolzaken kanton' of 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven'. Zo een liquidatietarief is geen recht in de zin van art. 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn. Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op de door de raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd.

In civiele procedures blijft in geval van een kostenveroordeling ten gunste van een met toevoeging procederende partij de toevoeging buiten beschouwing en plegen de kosten van rechtsbijstand eveneens te worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief. Het is vervolgens aan de advocaat van deze partij om deze proceskosten te innen. Op grond van art. 32, derde lid, Besluit vergoedingen rechtsbijstand brengt de Raad voor de Rechtsbijstand de proceskostenvergoeding in mindering op de aan de rechtsbijstandverlener toekomende toevoegingsvergoeding, behoudens het bepaalde in het vijfde lid. (…)”

Eerder had de Hoge Raad in zijn arrest van 11 april 2017, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:

“Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819, NJ 2002/123). Bij dat uitgangspunt dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst.

In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde 'Salarissen in rolzaken kanton' of in het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven'. Zo een liquidatietarief is geen recht in de zin van art. 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn (vgl. HR 3 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2621, NJ 1998/571). Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op de door de raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd. (Vgl. HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8866.)

De rechter kan het aangewezen achten, kort gezegd, het "liquidatietarief kantonzaken" toe te passen als de vordering beneden de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter blijft dan wel in voorkomende gevallen de proceskosten berekenen overeenkomstig het "liquidatietarief rechtbank of hof". De rechter kan evenwel van het door hem toepasselijk geachte liquidatietarief afwijken, al zal hij wanneer hij de werkelijke kosten wenst te vergoeden, die afwijking dienen te motiveren. (Vgl. HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995, NJ 2009/234.)”

In het overzichtsarrest herhaalt de Hoge Raad aldus zijn vaste rechtspraak dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken zich niet uitstrekken tot de daarin opgenomen beslissing omtrent de hoogte van de kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. Verder overweegt de Hoge Raad dat de begroting van de proceskosten een feitelijke beslissing is die geen motivering behoeft. Op het uitgangspunt dat de beslissing over de proceskosten niet gemotiveerd hoeft te worden, heeft de Hoge Raad echter een aantal uitzonderingen geformuleerd. Een van die uitzonderingen betreft blijkens het arrest van 11 april 2017 het geval waarin de rechter in afwijking van het door hem toepasselijk geachte liquidatietarief de werkelijke kosten wenst te vergoeden. Daarbij is de vraag of die afwijking alleen gemotiveerd dient te worden indien de werkelijke kosten het liquidatietarief overstijgen, zoals Reijntjes schrijft, of dat elke vergoeding van de werkelijke kosten in afwijking van het liquidatietarief gemotiveerd dient te worden.

Gelet enerzijds op het uitgangspunt dat de beslissing over de proceskosten niet gemotiveerd hoeft te worden en anderzijds op het forfaitaire karakter van de liquidatietarieven, ligt de gedachte voor de hand dat de rechter zijn beslissing om in afwijking van het door hem toepasselijk geachte liquidatietarief de werkelijke kosten te vergoeden alleen dient te motiveren wanneer de werkelijke kosten het liquidatietarief overstijgen. Bij gebreke van een motivering van de beslissing om de werkelijke kosten te vergoeden zal het onder omstandigheden echter gissen zijn of de door de rechter toegewezen werkelijke kosten het liquidatietarief overstijgen. Dat kan bijvoorbeeld afhangen van het door de rechter toepasselijk geachte liquidatietarief (het “liquidatietarief kanton” of het “liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven”), maar ook van de wijze waarop vervolgens conform dat liquidatietarief de proceskosten worden begroot. Het antwoord op de vraag of de werkelijke kosten het liquidatietarief overstijgen kan echter ook afhangen van het stadium van het geding. Zo kan zich het geval voordoen dat de (gevorderde) werkelijke kosten in eerste aanleg nog het liquidatietarief overstegen, terwijl dat in hoger beroep niet langer het geval is, omdat nu ook conform het liquidatietarief een vergoeding kan worden toegekend voor in hoger beroep verrichte werkzaamheden. Het voorgaande brengt de enigszins paradoxale consequentie met zich mee dat onder omstandigheden zonder nadere motivering van de beslissing om de werkelijke kosten te vergoeden in cassatie niet kan worden getoetst of het hof die beslissing had moeten motiveren.

Ook in deze zaak blijft het bij gebrek aan enige motivering gissen of de werkelijke kosten het liquidatietarief overstijgen. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.278,50 gevorderd in verband met de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, welke kosten blijkens het overzicht gedeclareerde en te declareren verrichtingen betrekking hebben op verrichtingen van de advocaat van de benadeelde partij in de periode tot aan de indiening van het verzoek tot schadevergoeding. De rechtbank heeft in het door het hof vernietigde vonnis aan de hand van het “Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven” de proceskosten begroot op een bedrag van € 922,00. De werkelijke kosten overstegen aldus ten tijde van het vonnis van de rechtbank kennelijk het liquidatietarief. In hoger beroep hoeft dat echter niet langer het geval te zijn. Zou het hof bijvoorbeeld ook voor werkzaamheden van de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep, zoals het bijstaan van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep, een vergoeding hebben willen toekennen, dan zou een begroting van de proceskosten conform het liquidatietarief mogelijk uitgekomen zijn boven de gevorderde werkelijke kosten. Dat is echter ook weer afhankelijk van het oordeel van het hof met betrekking tot de door de verdediging bepleite toepassing van het “liquidatietarief kanton”.

Daarmee doet zich in deze zaak de situatie voor dat niet te beoordelen valt of de werkelijke kosten het liquidatietarief overstijgen. Dat brengt mijns inziens met zich dat de beslissing om de werkelijke kosten te vergoeden in deze zaak ontoereikend is gemotiveerd.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^