Vordering benadeelde rechtspersoon: wanneer bijzondere volmacht vereist?

Gerechtshof Den Haag 3 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1386

De verdachte is deze zaak wordt veroordeeld wegens het vernielen van een aantal ruiten van een bedrijfspand. Twee rechtspersonen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.


Vordering tot schadevergoeding rechtspersoon 2

In het onderhavige strafproces heeft rechtspersoon 2 zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van €4.287,29.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van €4.287,29.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering en heeft het hof verzocht ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van €4.287,29.

De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van €3.287,29 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof merkt daarbij – in reactie op hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd - op dat een bijzondere volmacht niet is vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon betreft en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (zie daarvoor ECLI:NL:HR:2018:2006). In de onderhavige zaak staat naar het oordeel van het hof het ontbreken van een bijzondere volmacht aldus niet aan een toewijzing van vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij in de weg. Het voegingsformulier is immers ondertekend door eigenaar, die blijkens het dossier eigenaar is van de benadeelde juwelier en kennelijk in die hoedanigheid optrad namens de rechtspersoon.

Het hof wijst af de gevorderde immateriële schade, nu deze is gevorderd door een rechtspersoon.

Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van €3.287,29, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer rechtspersoon 2.

Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte, gelet op zijn ter terechtzitting aannemelijk geworden persoonlijke omstandigheden, in staat zal zijn binnen de daarvoor staande termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, niet alleen een punitief karakter krijgen, maar mogelijk ook de hulpverlening die aan de verdachte wordt geboden kunnen doorkruisen, hetgeen het hof onwenselijk acht. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^