Vordering b.p.: Toewijzing geldbedrag dat vader in bewaring had voor zijn dochter toereikend gemotiveerd?
/Hoge Raad 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1126
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren wegens meerdere diefstallen (feit 1-3).
Bij de onder 2 bewezen verklaarde inbraak heeft de verdachte onder meer een geldbedrag weggenomen van de dochter van de bewoner. De vader, bij wie is ingebroken, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces onder meer ter zake van dit geld van zijn dochter en het hof heeft zijn vordering (grotendeels) toegewezen.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"7. Het proces-verbaal van politie districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, d.d. 20 mei 2015, proces-verbaalnr. 67, documentcode BVH p115002015110764. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – als de aanvullende verklaring van [betrokkene 1] (p. 113 e.v. proces-verbaal zaak 8 woninginbraak [a-straat 1] te Boskoop):
Kort samengevat verklaarde [betrokkene 1] onder andere dat hij in zijn aangifte had vermeld dat er een geldbedrag van 4.035 euro was weggenomen. Dit geld was eigendom van zijn dochter. Dit geld lag tijdelijk in zijn woning, aangezien zij voor haar werk regelmatig in het buitenland verbleef. Op 8 mei 2015 heeft hij zijn dochter, op het moment dat zij weer in Nederland verbleef, op de hoogte gesteld van de inbraak en de diefstal van haar geld. Zij vertelde hem dat er in het laatje waar de lege enveloppe werd aangetroffen nog twee enveloppen moesten liggen. In één enveloppe zaten 1.800 Engelse ponden en in de andere enveloppe zat 9.090 euro. In totaal was er een geldbedrag weggenomen van 13.125 euro en 1800 pond. Beide enveloppen waren in zijn geheel weggenomen. Het weggenomen totaalbedrag heeft zijn dochter kunnen zien aan de hand van de door haar bijgehouden administratie."
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" van de benadeelde partij [betrokkene 1]. Dit formulier houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Welke gevolgen heeft het voorval voor u gehad?
Zie bijlage 1
Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
(...)
4 Papiergeld dochter € 11.570,-
(...)"
Het als bijlage 1 aan dit formulier gehechte "Schadeonderbouwingsformulier" houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Papiergeld dochter € 11.570,-
Er is tevens een groot geldbedrag, ter hoogte van € 11.570,00 weggenomen. Dit geldbedrag, opgebouwd uit 1800 Engelse ponden (€ 2.515,00, omgerekend m.b.v. huidige wisselkoers) en € 9.055,00 had benadeelde in bewaring voor zijn dochter. Dit schadebedrag wil benadeelde verhalen op de verdachte."
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt overwogen en beslist:
"Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 14.672,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep en derhalve tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.820,- ter zake van geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 14.390,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde.
(...)
Anders dan de rechtbank wijst het hof 'post 4', bestaande uit een totaalbedrag van omgerekend € 11.570,- samengesteld uit Engelse ponden en euro's toebehorende aan de dochter van de benadeelde partij, eveneens toe, nu de benadeelde partij dit geld kennelijk als zaakwaarnemer van zijn dochter in bewaring had en in het dossier kan worden waargenomen dat de verdachte op 10 april 2015 omstreeks drie uur 's middags in een telefoongesprek heeft meegedeeld dat hij "klappen heeft geslagen", te weten "tien ruggen" (€ 10.000,-) en zich in het dossier bovendien foto's, genomen 4 dagen na de inbraak, bevinden waarop de verdachte is afgebeeld met vele bankbiljetten in soortgelijke coupures als die zijn weggenomen bij de inbraak.
(...)
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 14.390,- hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Beslissing
Het Hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 14.390,00 (veertienduizend driehonderdnegentig euro) bestaande uit € 14.390,00 (veertienduizend driehonderdnegentig euro) materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de één aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander(en) daarvan in zoverre zal/zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af."
Middel
Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] wat betreft het onder 'post 4' opgenomen geldbedrag van omgerekend € 11.570,- ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen.
De steller van het middel voert aan dat de benadeelde partij geen rechtstreekse schade als bedoeld in art. 51f Sv heeft geleden en dat de benadeelde partij ten onrechte ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.
Beoordeling Hoge Raad
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256).
Het Hof heeft geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, ook voor zover die betrekking heeft op het onder 'post 4' gevorderde bedrag van € 11.570,-, kan worden toegewezen, nu is aangetoond dat de benadeelde partij een bedrag van omgerekend € 11.570,- in bewaring had genomen van zijn dochter en dat de verdachte dit geld uit de woning van de benadeelde partij heeft gestolen. Mede gelet op de inhoud van het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddel, en in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet is betwist hetgeen door de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding is aangevoerd, geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat voldoende verband in de hiervoor bedoelde zin bestaat tussen de schade die de benadeelde partij heeft geleden doordat hij niet meer in staat is het in bewaring genomen bedrag van € 11.570,- aan zijn dochter terug te betalen, en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk, wat er zij van 's Hofs aanduiding van de benadeelde partij als 'zaakwaarnemer'.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.