Vrijspraak actieve omkoping van een ambtenaar, oplichting en valsheid in geschrifte
/Rechtbank Noord-Nederland 15 juli 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3110
Bedrijf 1 was de vaste leverancier van camera’s van de politie Noord-Nederland. De politie Noord-Nederland plaatste regelmatig grote orders bij bedrijf 1. Op verzoek van Naam 1 zorgde bedrijf 1 ervoor dat de goederen naar het privéadres van Naam 1 werden gestuurd of dat hij die goederen zelf op kon halen bij de betreffende winkel. De verklaring van Naam 2 dat het niet ongebruikelijk was om goederen die voor de politie bestemd waren naar privéadressen van medewerkers van de politie te sturen wordt ondersteund door meerdere getuigen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de betreffende goederen geen ongebruikelijke luxegoederen zijn en zeer wel zouden kunnen worden gebruikt in een politie-omgeving.
Achtergrond
Bedrijf 1 is een bedrijf dat onder andere camera’s en apparatuur om camerabeelden uit te kijken levert. Medeverdachte Naam 2 is directeur van bedrijf 1 en medeverdachte Naam 3 is projectmanager bij bedrijf 1. In 2011 is bedrijf 1 via het bedrijf 2, de toenmalige leverancier van camera’s aan de politie Noord-Nederland, in contact gekomen met de politie Noord-Nederland. In 2015 stopte bedrijf 2 als leverancier van de politie, waarna bedrijf 1 die rol overnam. In dat kader heeft medeverdachte Naam 2 in 2015 kennis gemaakt met Naam 1 en diens toenmalige leidinggevende Naam 4, beiden werkzaam bij de afdeling TTT. Naam 2 heeft Naam 5, een latere leidinggevende van Naam 1, één keer ontmoet. Er is toen niet gesproken over de positie en bevoegdheden van Naam 1 binnen het TTT.
Bedrijf 1 was de vaste leverancier van camera’s van de politie Noord-Nederland. De politie Noord-Nederland plaatste regelmatig grote orders bij bedrijf 1 ten behoeve van bijvoorbeeld een Team Grootschalige Opsporing (TGO) en een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO). Alle bestellingen die de politie Noord-Nederland bij bedrijf 1 deed, liepen via Naam 1. Wanneer bedrijf 1 contact had met de politie Noord-Nederland, dan was dat louter en alleen via Naam 1. De keren dat de politie Noord-Nederland te laat betaalde, klopte bedrijf 1 aan bij Naam 1. Hij regelde dan dat er alsnog betaald werd. Alle offertes die bedrijf 1 uitbracht werden gestuurd aan Naam 1.
Verdenking
Bedrijf 1 heeft ook de drie projecten gedaan voor de politie Noord-Nederland, die in de tenlastelegging worden omschreven als de projecten Groningen, Leeuwarden en Assen. Voor alle drie de projecten heeft bedrijf 1 een offerte gestuurd aan Naam 1. Vervolgens heeft bedrijf 1, in opdracht van Naam 1, telkens een hoger bedrag gefactureerd dan het bedrag dat op de offertes stond. De politie Noord-Nederland heeft deze te hoge bedragen aan bedrijf 1 betaald. Op die manier ontstond er ten aanzien van elk van de drie projecten een zogenaamd ‘restbedrag’. Naam 1 bestelde vervolgens diverse goederen bij bedrijf 1, te weten diverse fotoapparatuur en twee drones. De kosten voor deze goederen werden telkens afgeschreven van de restbedragen van één van de drie genoemde projecten. De goederen werden aldus bij de politie in rekening gebracht en niet bij Naam 1. Op verzoek van Naam 1 zorgde bedrijf 1 ervoor dat de goederen naar het privéadres van Naam 1 werden gestuurd of dat hij die goederen zelf op kon halen bij de betreffende winkel. Naam 1 heeft zich deze goederen wederrechtelijk toegeëigend; hij maakte zelf gebruik van de goederen en/of verkocht ze vervolgens op marktplaats. Hoewel de goederen naar hun aard op zichzelf wel door de politie gebruikt hadden kunnen worden, wist bedrijf 1 wel dat de goederen geen relatie hadden met het project waarop ze werden afgeschreven. Bedrijf 1 stuurde geen factuur van die goederen aan de politie, nu deze telkens werden verrekend met het restbedrag van een van de drie projecten.
In het kader van het hierboven genoemde oriënterend onderzoek heeft op 26 juni 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen Naam 2 en diverse medewerkers van de politie over onder meer de door bedrijf 1 in opdracht van Naam 1 geleverde goederen. Naar aanleiding van dit gesprek heeft bedrijf 1 op 17 juli 2017 alsnog facturen opgemaakt van de goederen die zij eerder met de restbedragen van de drie projecten hadden verrekend. Deze facturen hebben de Naam ‘verkoopfactuur’, zijn gericht aan de crediteurenadministratie van de politie en zijn geantidateerd. Deze facturen heeft Naam 2 vervolgens overhandigd aan de politie.
Juridisch kader
Artikel 177, eerste lid, onderdeel 1 Wetboek van Strafrecht veronderstelt dat de omkoper het oogmerk (de bedoeling) heeft dat de ambtenaar in zijn bediening iets doet of nalaat. Oogmerk in de zin van artikel 177 Sr is aanwezig wanneer de gever moet hebben beseft dat het doen van een gift als noodzakelijk en dus voor hem gewild gevolg meebrengt dat de ambtenaar wordt bewogen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Het betreft de zwaarste vorm van opzet die bovendien niet op de gift, maar op het gevolg moet zijn gericht. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Als dat oogmerk niet (volledig) blijkt uit de verklaring van de gever, dient (mede) aan de hand van de feiten en omstandigheden, oftewel de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de gift, te worden bepaald of de gever met zijn gift het oogmerk had om de ambtenaar te bewegen tot een doen of nalaten in zijn bediening. Om de bewijsrechtelijke drempel van oogmerk te halen, dient op die manier op zijn minst genomen komen vast te staan dat het niet anders kan zijn dan dat de gever een gift aan de ambtenaar heeft gedaan met als doel daar iets voor terug te krijgen. Dat kan een concrete tegenprestatie zijn, maar hoeft dat niet te zijn. Het kan er ook om gaan een speciale relatie te doen ontstaan die zal (kunnen) leiden tot een voorkeursbehandeling dan wel een betere positie, in dit geval door en binnen de politie Noord-Nederland.
Overwegingen
Bedrijf 1 heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf zich niet schuldig heeft gemaakt aan actieve omkoping van Naam 1. Daartoe is aangevoerd dat bedrijf 1 er altijd van uitgegaan is dat Naam 1 de goederen bestelde ten behoeve van de politie Noord-Nederland en dat verdachte niet wist dat Naam 1 zich de goederen privé toe-eigende. Daarbij heeft verdachte gesteld dat Naam 1 zijn enige contactpersoon bij de politie was en dat Naam 1 voor hem gelijk stond aan de politie en ook dat hij op grond daarvan mocht aannemen dat Naam 1 altijd namens de politie handelde en niet ten behoeve van zichzelf.
De goederen werden weliswaar naar het privéadres van Naam 1 verzonden of Naam 1 haalde de goederen zelf bij de winkels op, maar dat was niet ongebruikelijk. Dat gebeurde wel vaker, met name wanneer er met spoed goederen moesten worden geleverd voor bijvoorbeeld een TGO. Daarnaast ging het om branchegerelateerde goederen, zodat verdachte nooit twijfelde of deze goederen door de politie werden gebruikt.
De rechtbank acht deze verklaring van Naam 2 niet onaannemelijk. De verklaring van Naam 2 dat het niet ongebruikelijk was om goederen die voor de politie bestemd waren naar privéadressen van medewerkers van de politie te sturen wordt ondersteund door meerdere getuigen. Dat gebeurde wanneer er spoed bij was of wanneer men bang was dat bepaalde goederen kwijt zouden raken op het politiebureau aan de Rademarkt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de betreffende goederen geen ongebruikelijke luxegoederen zijn en zeer wel zouden kunnen worden gebruikt in een politie-omgeving. Tot slot wijst de rechtbank nog op de verklaring van Naam 1 die hij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2020. Uit die verklaring blijkt dat Naam 1 op eigen houtje voor rekening van de politie goederen bestelde om zijn overuren te compenseren. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij nooit cadeaus heeft gekregen van bedrijf 1 en dat hij totaal niet het gevoel had dat hij werd omgekocht door bedrijf 1.
De officier van justitie heeft gewezen op de inhoud van diverse e-mailberichten en WhatsAppberichten, waaruit zou blijken dat Naam 2 en Naam 3 op de hoogte waaraan van de hiervoor beschreven handelswijze van Naam 1 en dat Naam 1 zich de goederen privé toe-eigende. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van sommige van deze berichten te denken geeft en dat Naam 2 en Naam 3 bij bepaalde zaken wellicht vraagtekens had kunnen en moeten plaatsen. Uit de inhoud van deze berichten is naar het oordeel van de rechtbank echter niet onomstotelijk af te leiden dat Naam 2 en Naam 3 dat Naam 1 zich de goederen privé toe-eigende. De inhoud van deze berichten levert niet het wettig en overtuigend bewijs van omkoping op, ook niet in combinatie met de overige bewijsmiddelen in het dossier.
In het licht van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet is komen vast te staan dat het oogmerk van verdachte zonder meer en ondubbelzinnig gericht was op het bevoordelen van Naam 1 om hem tot iets te bewegen en daar zelf voordeel van te hebben.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De verdachte wordt tevens vrijgesproken van valsheid in geschrifte en oplichting.
Lees hier de volledige uitspraak.