Vrijspraak ambtelijke omkoping, witwassen en verduistering: verklaring gedaan bij Hoffmann gedaan onder druk en met niet dezelfde waarborgen als politieverhoor

Rechtbank Midden-Nederland 9 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1850

Het gaat in deze zaak om het volgende. Ambtelijk medewerker werkte als medewerker functie bij de afdeling van de gemeente. Verdachte had, samen met zijn ex-partner, een schuld van €75.230,08 bij de gemeente na een terugvorderingsbesluit uit 2006. Na een verzoek van Verdachte heeft de gemeente op 23 juni 2017 het restant van deze schuld (€32.445,01) kwijtgescholden. Het interne voorstel voor deze kwijtschelding is gedaan door ambtelijk medewerker en is door zijn leidinggevende geaccordeerd. Op 6 juli 2017 heeft ambtelijk medewerker namens de gemeente aan Verdachte bericht dat hij in verband met de kwijtschelding recht had op restitutie van €1.185. Op 7 maart 2018 heeft ambtelijk medewerker namens de gemeente aan Verdachte bericht dat er nog een eenmalige restitutie van €1.580 zal plaatsvinden en dat het dossier bij de afdeling functie daarmee is gesloten. In de periode van 28 juni 2017 tot en met 9 juli 2018 heeft ambtelijk medewerker vanaf de bankrekening van de gemeente 27 betalingen verricht op de bankrekening van Verdachte voor een totaalbedrag van €56.605.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend is te bewijzen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van Medeverdachte ambtelijk medewerker, afgelegd tegenover de bedrijfsrechercheurs van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna te noemen: ‘Hoffmann’), inhoudende dat ambtelijk medewerker 5.000 euro van Verdachte heeft aangenomen, voldoende steun vindt in de redengevende feiten en omstandigheden die volgen uit de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.

Gelet op het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 1, heeft de officier van justitie gevorderd dat bewezen wordt verklaard dat Verdachte het geldbedrag, afkomstig uit zijn eigen misdrijf, te weten de ambtelijke omkoping door verdachte, opzettelijk heeft witgewassen. De officier van justitie heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat feit 2 subsidiair wettig en overtuigend is te bewijzen. Mocht de rechtbank daar anders over oordelen, dan is ook het meer subsidiair onder 2 ten laste gelegde te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat feit 1 niet wettig en overtuigend is te bewijzen. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd en onder meer – aangevoerd dat uitsluitend uit de verklaring van ambtelijk medewerker volgt dat Verdachte een geldbedrag van 5.000 euro heeft gegeven aan ambtelijk medewerker, welke verklaring door ambtelijk medewerker is ingetrokken en verder (ook) niet wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen die zich in het strafdossier bevinden.

Ter zake van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat Verdachte niet het opzet heeft gehad op het witwassen c.q. verduisteren van het ontvangen geldbedrag. Daarnaast heeft de raadsman ter zake van het meer subsidiaire verwijt bepleit dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. In de visie van Verdachte had hij immers recht op de door de gemeente (via de ambtenaar ambtelijk medewerker ) uitgekeerde gelden.

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1

De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Verdachte een gift of belofte heeft gedaan aan ambtelijk medewerker. Dat Verdachte een gift (een geldbedrag) aan ambtelijk medewerker heeft gedaan, volgt uitsluitend uit de verklaring van ambtelijk medewerker tegenover Hoffmann, die door de gemeente was ingeschakeld. De rechtbank heeft op basis van dit gespreksverslag niet de overtuiging dat sprake is geweest van een gift of belofte aan ambtelijk medewerker. De volgende feiten en omstandigheden zijn daarvoor doorslaggevend.

Allereerst heeft ambtelijk medewerker kort na zijn verklaring de bedrijfsrechercheurs per e-mail medegedeeld dat hij niet helemaal de waarheid heeft gesproken en hij geen geld heeft aangenomen van verdachte. Bij de politie heeft hij vervolgens aangegeven dat hij zich onder druk gezet voelde om aldus te verklaren en hij het idee had dat het verhoor door Hoffmann eerder zou worden beëindigd als hij dit zou verklaren. Uit het gespreksverslag van Hoffmann is op te maken dat de gesprekken op verzoek van ambtelijk medewerker zijn beëindigd omdat ‘het te veel werd’. Ten tweede is ambtelijk medewerker bij de gesprekken met Hoffmann niet gewezen op zijn recht om met een advocaat te overleggen. Ten derde zijn er geen auditieve opnames van de gesprekken beschikbaar en ontbreekt een letterlijke uitwerking. Het verhoor bij Hoffmann is daarmee niet met dezelfde waarborgen omkleed als verhoren die bij de politie worden gedaan conform het Wetboek van Strafvordering, terwijl niet nauwkeurig is na te gaan hoe de gesprekken zijn verlopen.

Er zijn geen andere bewijsmiddelen in het dossier opgenomen die aanknopingspunten bieden voor de onderbouwing dat Verdachte een gift of belofte zou hebben gedaan aan Medeverdachte ambtelijk medewerker.

Feit 2 primair en subsidiair

De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door hem ontvangen geldbedrag afkomstig was van enig (eigen) misdrijf. Hoewel vast staat dat Verdachte een fors geldbedrag heeft ontvangen zonder dat hij daar (volledig) recht op had, is dit op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat Verdachte moest weten of vermoeden dat dit bedrag afkomstig was van enig misdrijf (feit 2 primair). Daarbij speelt een rol dat uit het dossier volgt dat Verdachte mogelijk wel recht had op (terug)betaling van een deel van het ten laste gelegde bedrag. Uit het dossier blijkt immers onvoldoende dat de kwijtschelding in strijd met de beleidsregels van de gemeente was. Uitgaand van een rechtsgeldige kwijtschelding, had Verdachte – zo lijkt uit het dossier te volgen – recht op een (beperkte) teruggave in de orde van grootte van een paar duizend euro (zie de berichten van 6 juli 2017 en 7 maart 2018). Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank wel moeten begrijpen dat hij geen recht had op het totale bedrag van
€56.605, maar dat is nog geen bewijs van wetenschap of een vermoeden bij hem dat het geld van misdrijf afkomstig is. Er is geen overtuigend bewijs dat Verdachte de ambtenaar ambtelijk medewerker heeft omgekocht en ook overigens is er geen bewijs dat zij hebben samengespannen om tot deze betalingen te komen. Het enkele feit dat zij elkaar kenden, is daarvoor onvoldoende.

Van een eigen misdrijf (feit 2 subsidiair) is ten slotte geen sprake, nu Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en er geen aanwijzing is dat er in dit verband een (ander) strafbaar feit door Verdachte is gepleegd.
Feit 2 meer subsidiair

Verdachte heeft enig goed (een fors geldbedrag) onder zich gehad dat aan de gemeente toebehoorde; hij had immers geen recht op (het grootste deel van) dit bedrag. Dat laatste heeft Verdachte ook moeten begrijpen. De rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat Verdachte dacht dat hij recht had op het bedrag van €56.605 omdat deze betaling iets te maken zou hebben met de vrijgave van het beslag op zijn Zwitserse bankrekening. Uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt immers dat hij (de kwijtschelding van) de schuld bij de gemeente en het strafvorderlijke beslag op de Zwitserse bankrekening goed uit elkaar kan houden. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is waaruit blijkt dat Verdachte zich het onterecht ontvangen geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend. Bij vermogenswaarden is sprake van verduistering als voldoende uit bewijsmiddelen valt af te leiden dat teruggave van het geld onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt (vgl. Hoge Raad 6 juli 1999, NJ 1999/70). In dit geval heeft Verdachte het geld contant opgenomen. Dit is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat teruggave van het geld onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt. Verdachte heeft in het politieverhoor verklaard dat als hij te veel geld heeft ontvangen, hij dit vrijwillig zal terugbetalen. Niet is gebleken dat de gemeente het geld heeft teruggevorderd en wat daar de uitkomst van is. Het dossier biedt geen andere aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat terugbetaling van het geld onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^