Vrijspraak medeplegen en medeplichtigheid aan PGB fraude: overwegingen over rol van verdachte in het bedrijf van haar vader

Rechtbank Midden-Nederland 9 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:919

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte was als lid van het Management Team (MT) en als Manager Zorg op papier zonder meer verantwoordelijk voor hetgeen zich in de tenlastegelegde periode bij VOF heeft afgespeeld. Verdachte heeft immers als MT-lid feitelijk de ‘reddingsoperatie’ uitgevoerd, omdat medeverdachte in die periode op vakantie was. Bij deze reddingsoperatie zijn de lijsten levering functies gegenereerd die uiteindelijk zijn ingediend bij het zorgkantoor en vals bleken te zijn.

De werknemers die tijdens het strafrechtelijk onderzoek als getuige zijn gehoord verklaren bovendien dat verdachte in haar rol als Manager Zorg verantwoordelijk was voor de urenregistratie. Wanneer je een bepaalde verantwoordelijkheid draagt dan dien je op de hoogte te zijn van de regelgeving. Op basis van het dossier kan bovendien worden vastgesteld dat verdachte ook op de hoogte had kunnen zijn van de regelgeving. Op toekenningsbesluiten staat namelijk dat het bijhouden van een urenregistratie verplicht is en ook heeft verdachte zorgovereenkomsten ondertekend waarbij de genoemde zorgcategorieën niet overeenkomen met de door VOF geleverde zorg.

De bedrijfsopzet van medeverdachte – dat er met vaste maandbedragen en variabele uren werd gewerkt – kan niet aan verdachte worden toegeschreven, maar voor de urenregistratie en hetgeen uiteindelijk na de reddingsoperatie is ingediend bij het zorgkantoor is verdachte wel degelijk medeverantwoordelijk, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrifte en het gebruik maken van de valse geschriften.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en heeft daartoe primair aangevoerd dat er in het geheel geen valsheid in geschrifte is gepleegd. Op de aan het zorgkantoor overgelegde lijsten levering functies staat namelijk een disclaimer waaruit volgt dat deze lijsten een reconstructie zijn en fouten kunnen bevatten. Ook de verantwoordingsformulieren en de facturen zijn niet vals, omdat er wordt gedeclareerd en verantwoord op basis van het overeengekomen contract.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het (mede)plegen van valsheid in geschrifte en ook geen enkele handeling heeft verricht die tot de kwalificatie van medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan, valsheid in geschrifte zou kunnen leiden. Op basis van het dossier kan geen enkele bijdrage van verdachte worden vastgesteld, laat staan een wezenlijke. Daarbij komt nog dat verdachte sinds 1 april 2014 als zorgverlener is gaan werken bij naam en de ‘reddingsoperatie’ pas daarna heeft plaatsgevonden. Van medeplegen kan om die reden geen sprake zijn. Ook de subsidiair verweten medeplichtigheid kan niet worden bewezen. Verdachte was als gedragsdeskundige betrokken bij IQ-testen en indicatieaanvragen. Dit wordt bevestigd door diverse getuigen in het dossier. Hieruit volgt dat zij zich niet met de administratie bezig hield en dus ook niet behulpzaam kan zijn geweest bij de ten laste gelegde valsheid daarvan.

Het oordeel van de rechtbank

De verdenking

Verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt het plegen van valsheid in geschrifte, primair in de rol van medepleger en subsidiair in de rol van medeplichtige.

Deze valsheid in geschrifte zou hebben plaatsgevonden binnen het bedrijf VOF. VOF is een zorginstelling waar (onder andere) ambulante zorg werd geleverd aan verstandelijk gehandicapten cliënten. Deze zorg bestond in dat geval met name uit maatschappelijke ondersteuning en begeleiding en werd gefinancierd uit de persoonsgebonden budgetten (PGB) van deze cliënten. VOF sloot met de cliënten contracten af waarin werd afgesproken dat een variabel aantal uren zorg werd geleverd, tegen een vast bedrag per maand. Door op deze manier te werken was het volgens medeverdachte voor de bedrijfsvoering van VOF niet noodzakelijk om het aantal uren geleverde zorg per cliënt te registreren.

Wanneer ambulante zorg wordt bekostigd uit een PGB dan moeten de kosten voor de geleverde zorg door de budgethouder echter wel worden verantwoord met facturen én onderliggende urenspecificaties. Deze verantwoording geschiedt aan het zorgkantoor.

In oktober 2013 is het zorgkantoor een fraudeonderzoek gestart naar VOF en heeft het zorgkantoor de urenverantwoording opgevraagd bij VOF. VOF heeft daarop aangegeven niet aan dit verzoek te kunnen voldoen. Binnen VOF werd de urenregistratie immers niet bijgehouden, omdat een vast maandbedrag in rekening werd gebracht, onafhankelijk van het aantal geleverde uren. Daarop heeft het zorgkantoor in 2014 besloten de toegekende PGB’s terug te vorderen. De budgethouders konden de zorg die zij met hun PGB hadden ingekocht immers niet verantwoorden aan het zorgkantoor. Hierop is VOF halverwege 2014 alsnog gaan proberen om de geleverde uren in kaart te brengen. In het dossier wordt dit door medewerkers van VOF ‘de reddingsactie’ genoemd.

Met software is de urenregistratie op basis van verschillende bronsystemen gegenereerd. Deze urenregistratie is in lijsten levering functies weergegeven en samen met de facturen en verantwoordingsformulieren aan het zorgkantoor overhandigd.

Bij de controle door het zorgkantoor bleek dat de geleverde uren zoals weergegeven op de lijsten levering functies nooit door VOF konden zijn geleverd, omdat VOF daarvoor niet genoeg personeel in dienst had. Het zorgkantoor heeft daarop aangifte gedaan van valsheid in geschrifte.

De uiteindelijke verdenking luidt dat de door VOF ingediende lijsten levering functies, verantwoordingsformulieren en facturen vals zijn opgemaakt en zijn gebruikt als echt en onvervalst en dat verdachte hier als medepleger of als medeplichtige een bijdrage aan heeft geleverd.

De rol van verdachte

Verdachte is na het afronden van haar studie Orthopedagogiek in 2006 in dienst gekomen bij VOF, het bedrijf van haar vader, medeverdachte. Zij ging toen werken als begeleider en gedragsdeskundige. Vanaf 2011 is verdachte naast gedragsdeskundige ook Manager Zorg voor de ambulante cliënten. In haar functie als zorgmanager was zij verantwoordelijk voor de kwalitatieve en gedragsdeskundige kant van het werk, zoals zorgplannen en zorgdoelen. Daarnaast voerde zij gesprekken met begeleiders over hun caseload, stuurde zij de begeleiders aan en hield zij in de gaten of de begeleiders hun tijd goed onder hun cliënten verdeelden. Dit gebeurde op gevoel, want de begeleiders hoefden hun uren niet te registreren. Ten slotte hield verdachte zich als zorgmanager bezig met het verbeteren van bedrijfsprocessen en kwaliteitsmanagement.

Toen het zorgkantoor in oktober 2013 een fraudeonderzoek is gestart naar VOF is verdachte in haar rol als Manager Zorg betrokken geweest bij het in kaart brengen van de urenregistratie, maar hiermee heeft zij geen antwoord kunnen geven op de vraag van het zorgkantoor om de geleverde en in rekening gebrachte zorg te verantwoorden.

Op 1 april 2014 zijn cliënten van VOF overgedragen aan naam en om goede zorg te waarborgen is aan de medewerkers van VOF, waaronder verdachte, verzocht om hun werkzaamheden voorlopig onder toezicht van naam voort te zetten. Per 1 april 2014 is verdachte dus als zorgverlener gaan werken bij naam.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten

De rechtbank stelt met betrekking tot de verantwoordingsformulieren vast dat het een taak van de budgethouder is om de met het PGB ingekochte zorg aan het zorgkantoor te verantwoorden. Wanneer een budgethouder dit zelf niet kan en onder bewind of curatele staat dan is het de taak van de bewindvoerder of de curator om de besteding van het PGB te verantwoorden. De op de tenlastelegging genoemde verantwoordingsformulieren betreffen verantwoordingsformulieren van vijf cliënten van VOF, waarvan verdachte geen bewindvoerder of curator was. Dit maakt dat het niet de verantwoordelijkheid van verdachte was om deze formulieren in te vullen en bij het zorgkantoor aan te leveren. Geen van de op de tenlastelegging genoemde verantwoordingsformulieren is door verdachte ondertekend. De rechtbank kan op basis van het dossier ook niet vaststellen dat verdachte op een andere manier bij de totstandkoming van de verantwoordingsformulieren betrokken is geweest.

Met betrekking tot de lijsten levering functies stelt de rechtbank vast dat deze zijn opgemaakt in de tweede helft van 2014 (juni tot en met augustus 2014). Per 1 april 2014 is verdachte echter als zorgverlener gaan werken bij naam, zodat verdachte niet betrokken kan zijn geweest bij het opmaken van de lijsten levering functies. Datzelfde geldt voor de facturen die op basis van deze lijsten levering functies zijn opgemaakt. Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat verdachte de verantwoordelijkheid kreeg om de vragen van het zorgkantoor te beantwoorden. Dit ziet op de vragen die in oktober 2013 door het zorgkantoor zijn gesteld. Zoals hiervoor beschreven kan niet worden vastgesteld dat dit heeft geleid tot het opmaken van de valse facturen en de lijsten levering functie s in 2014.

Met betrekking tot de maandfacturen die op basis van de zorgcontracten zijn verstuurd is de rechtbank van oordeel dat deze niet vals zijn. In de zorgovereenkomsten staat dat per maand een vast bedrag in rekening wordt gebracht voor een variabel aantal uren zorg. Met deze wijze van factureren worden niet de verleende uren zorg verantwoord. Echter dat doet niet af aan het feit dat de facturen op zichzelf wel in overeenstemming zijn met de inhoud van de zorgovereenkomst en niet als vals of in strijd met de waarheid kunnen worden gekwalificeerd.

De conclusie

De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^