Vrijspraak na dodelijk arbeidsongeval: Interpretatie ‘werkgever’ in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet
/Gerechtshof Amsterdam 28 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3476
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het hof interpreteert de tenlastelegging zo dat de verdachte wordt verweten in de hoedanigheid van werkgever, dan wel als medepleger van de werkgever, handelingen te hebben verricht of te hebben nagelaten in strijd met bepaalde voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. In de eerste plaats dient daarom te worden nagegaan of de verdachte kan worden aangemerkt als ‘werkgever’, dan wel als ‘medepleger’. Het hof beantwoordt die vragen ontkennend.
Uit het dossier volgt dat tussen de verdachte en de in de tenlastelegging genoemde werknemers geen arbeidsovereenkomsten waren gesloten en bovendien dat geen sprake was van een publiekrechtelijke aanstelling. Verder zijn de werknemers niet aan de verdachte ter beschikking gesteld voor het verrichten van arbeid en heeft de verdachte de werknemers geen arbeid onder haar gezag doen verrichten. Weliswaar volgt uit het dossier dat de verdachte de scheepsbeheerder is van het schip de naam 3, maar dat maakt in het onderhavige geval niet dat de verdachte als werkgever heeft te gelden. Blijkens de bepaling uit artikel 9.1a van het Arbeidsomstandighedenbesluit is dit slechts anders indien de opvarenden geen werkgever hebben. Aan die voorwaarde is in het onderhavige geval niet voldaan, omdat het hof in de zaken van de medeverdachten naam 3 Scheepvaart B.V. en naam 4 heeft geoordeeld dat beide ten opzichte van de in de tenlastelegging genoemde werknemers ‘werkgever’ zijn in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Nu de verdachte niet kan worden aangemerkt als werkgever, kan zij de delicten slechts nog als medepleger hebben gepleegd. Voor het bewijs van medeplegen is vereist dat de verdachte en de medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt ter voltooiing van het ten laste gelegde delict. Van een zodanige samenwerking is eerst dan sprake als de verdachte aan het delict een intellectuele dan wel materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. In de onderhavige zaak heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte een dergelijke bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het door de medeverdachten gepleegde delict. Het feit dat de verdachte op papier had te gelden als scheepsbeheerder en in die hoedanigheid enige kennis moest dragen van een aantal relevante bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet – zoals ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd door het openbaar ministerie – is daarvoor onvoldoende. Bij die stand van zaken is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde delicten heeft medegepleegd. Nu de verdachte evenmin kan worden aangemerkt als werkgever, wordt de verdachte van het aan haar tenlastegelegde vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.