Vrijspraak na laten verwijderen asbest zonder eerst inventarisatierapport te laten opmaken

Gerechtshof Amsterdam 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2166

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Standpunt AG

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor hetgeen hem is tenlastegelegd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

In de periode voorafgaand aan het jaar 1994 is in de bouw veel gebruik gemaakt van asbest; het is een feit van algemene bekendheid dat zich in woningen van voor dat jaar asbesthoudend materiaal kan bevinden. De woning van de verdachte, die hij heeft gekocht in 2004, is gebouwd in 1966. De dakkapel is na 1966 aangebracht en was al bij aankoop van de woning aan vervanging toe. Daarom was te verwachten dat deze in de periode vóór 1993 is geplaatst. De verdachte heeft geen onderzoek gedaan naar het bouwjaar van de dakkapel.

Bij de aankoop van de woning is een bouwkundig inspectierapport opgemaakt. Daaruit bleek dat de dakkapel aan vervanging toe was en dat in de woning mogelijk asbesthoudend materiaal is aangetroffen in leidingen, kanalen en vinyl.

De verdachte heeft geen asbestinventarisatierapport laten opmaken voordat hij in oktober 2021 de opdracht gaf de dakkapel te laten vervangen, terwijl – gelet op de datum van het aanbrengen van de dakkapel en gelet op de inhoud van het bouwkundig inspectierapport - naar redelijke verwachting in die dakkapel asbest of een asbesthoudend product was toegepast.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 1500,- met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

Het hof stelt vast dat er geen asbestinventarisatierapport is opgesteld ten behoeve van het verwijderen van de dakkapel van de woning van de verdachte aan adres. De verdachte heeft opdracht gegeven tot de verwijdering van de dakkapel op 24 april 2021 aan het bedrijf.

Op 28 oktober 2021 is de dakkapel verwijderd, waarbij asbest is aangetroffen. De woning is gebouwd in 1966, en uit de in het dossier aanwezige luchtfoto’s volgt dat de dakkapel tussen 1986 en 1992 is gebouwd.

Het hof is van oordeel dat op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving geen verplichting bestaat om bij een verbouwing van een (deel van een) woning die voor 1994 is gebouwd, een asbestinventarisatierapport te laten opmaken. Die verplichting is er alleen indien naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product in die woning is toegepast.

Het hof gaat – met de advocaat-generaal - uit van de stelling van de verdachte dat hij niet wist dat in de dakkapel van zijn woning asbest was gebruikt en dat hem pas na de sloop van de dakkapel is gebleken dat delen daarvan asbesthoudend waren.

De vraag die het hof in hoger beroep moet beantwoorden is of toepassing van asbest of een asbesthoudend product in deze dakkapel redelijkerwijs te verwachten was. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.

Uit de inhoud van het bouwkundig inspectierapport dat bij de aankoop van de woning van verdachte is opgemaakt, blijkt dat mogelijk asbesthoudend materiaal is aangetroffen in leidingen, kanalen en vinyl. In de passages van het rapport, die deel uitmaken van het dossier, staat niets over de mogelijkheid dat asbest zou zijn toegepast in de later aangebouwde dakkapel. Het hof ziet in genoemd rapport, anders dan de advocaat-generaal, daarom geen aanwijzingen dat (ook) de dakkapel naar redelijke verwachting asbest zou kunnen bevatten; eerder is de inhoud van het rapport daarvoor een contra-indicatie.

Het dossier biedt voor het overige evenmin steun aan de stelling dat redelijkerwijs te verwachten was dat de dakkapel mogelijk asbesthoudend was. Het argument van de advocaat-generaal dat per 1 januari 1994 krachtens het Asbestverwijderingsbesluit geen asbest meer gebruikt mocht worden – en daarvóór dus wel – draagt hier niet aan bij, omdat dit enkele feit op zichzelf van geen betekenis is voor de vraag of naar redelijke verwachting in de onderhavige dakkapel asbest of een asbesthoudend product was toegepast. Het dossier bevat verder een e-mailbericht van de bouwer van de dakkapel die aan verdachte heeft laten weten dat het juist niet gebruikelijk is dat er asbest in de bovenbeplating of zijwangen van een dakkapel zit.

De argumentatie van de advocaat-generaal dat de woning van verdachte in 1966 is gebouwd, in een tijd dat veel asbest werd gebruikt en dat algemeen bekend is dat dakbeschot van woningen van asbest werd voorzien vanwege brandwerendheid in woningen, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel. De in dit verband door haar aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad, die ziet op specifieke bouwwerken met een agrarische bestemming (waarover het gerechtshof oordeelde dat er sprake is van een feit van algemene bekendheid dat in een dergelijk gebouw zich asbesthoudende materialen kunnen bevinden), geeft naar het oordeel van het hof geen steun aan de stelling dat dan ook sprake is van een feit van algemene bekendheid dat in een dakkapel als hier aan de orde zich naar redelijke verwachting asbesthoudende materialen kunnen bevinden. Ook overigens kan niet worden gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat naar redelijke verwachting een tussen 1986 en 1992 gebouwde dakkapel asbest bevat.

Bij deze stand van zaken concludeert het hof dat niet kan worden vastgesteld dat de redelijke verwachting bestond dat in deze dakkapel asbest of een asbesthoudend product was toegepast.

Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat het hof het vonnis waarin de verdachte is vrijgesproken zal bevestigen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^