Vrijspraak van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan witwassen door middel van een bitcoin ATM in de smartshop van verdachte

Rechtbank Noord-Nederland 9 februari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:379

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de bitcoins en/of geldbedragen die omgewisseld werden door middel van de bitcoin ATM, van misdrijf afkomstig waren.

Wettelijk kader

Uit artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechter rechtsgevolgen kan verbinden aan de vaststelling dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken.

De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair” (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).

Inleiding

Uit het politieonderzoek is gebleken dat vanaf 28 maart 2018 een bitcoin ATM (Automated Teller Machine) actief was in bedrijfsnaam 1 te Groningen (hierna: de smartshop). Verdachte was in de ten laste gelegde periode eigenaar van de smartshop.

De officier van justitie heeft op 20 september 2018 een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning (art. 126j Wetboek van Strafvordering) afgegeven met betrekking tot de periode van 19 september 2018 tot en met 14 december 2018. De inhoud van het bevel betrof - kortgezegd - het regelmatig monitoren en vastleggen van informatie van openbare bronnen en het onder dekmantel meerdere malen een bezoek brengen aan de smartshop van verdachte en contact leggen met verdachte. Op 12 november 2018 heeft de officier van justitie een (aanvullend) bevel tot stelselmatige informatie-inwinning afgegeven met betrekking tot de periode van 12 november 2018 tot en met 14 december 2018. Dit bevel betrof het inwinnen van informatie over de mogelijkheden van aan- en/of verkoop van cryptovaluta via de ATM in de smartshop van verdachte, alsmede het uitvoeren van transacties van aan- en/of verkoop van cryptovaluta via deze ATM. Op 31 januari 2019 heeft de officier van justitie wederom een bevel ex art. 126j afgegeven, ditmaal over de periode 4 tot en met 10 februari 2019.

Een undercoveragent heeft op 16, 22 en 30 november 2018 en 7 februari 2019 een bezoek gebracht aan de smartshop van verdachte en op 28 november 2018 heeft deze undercoveragent telefonisch contact gehad met verdachte. Tijdens de bezoeken aan de smartshop heeft de undercoveragent contact gelegd met verdachte en heeft zij meerdere transacties via de bitcoin ATM gedaan.

Verdenking van een misdrijf?

De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van de toepassing van art. 126j Sv niet is voldaan aan het criterium dat sprake dient te zijn van verdenking van een misdrijf.

In het persoonsdossier van verdachte is een proces-verbaal van verdenking opgenomen gedateerd 23 augustus 2018. In dit proces-verbaal is onder meer opgenomen dat opvallend is dat de bitcoin ATM in de smartshop van verdachte op een aantal momenten een afwijkende commissie vraagt ten opzichte van de andere ATM’s. De ATM in de smartshop wijzigt daarnaast ook regelmatig van dienstverlening. De ene dag biedt het alleen de mogelijkheid tot het kopen van de cryptovaluta en de andere dag biedt het ook de mogelijkheid tot verkopen. Er hebben zich bovendien momenten voorgedaan dat deze ATM zowel op het tarief van kopen als voor verkopen een negatieve provisie heeft aangeboden. Hieruit is het vermoeden ontstaan dat de ATM in Groningen als middel voor witwassen diende, aldus het proces-verbaal van verdenking.

De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen met betrekking tot de bitcoin ATM is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen, in combinatie met het gegeven dat verdachte eigenaar was van de smartshop waar de bitcoin ATM was geplaatst en deze bitcoin ATM actief bleek te zijn, een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot witwassen voortvloeit. Aan het vereiste dat sprake dient te zijn van verdenking van een misdrijf, zoals gesteld in artikel 126j lid 1 Sv, is aldus voldaan, waardoor er geen sprake is van een vormverzuim. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw op dit onderdeel.

Pseudokoop of stelselmatige informatie-inwinning?

Door de raadsvrouw is voorts betoogd dat geen sprake is geweest van stelselmatige informatie-inwinning, maar wel van pseudokoop ex art. 126i Sv, terwijl een daartoe vereist bevel niet is afgegeven door de officier van justitie.

De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken. De undercoveragent heeft op 16, 22 en 30 november 2018 bitcoins aangekocht met contant geld via de bitcoin ATM in de smartshop van verdachte. De bitcoin ATM was eigendom van en in het beheer van het bedrijf bedrijfsnaam 2 Verdachte kreeg enkel een vergoeding van bedrijfsnaam 2 voor het plaatsen van de bitcoin ATM in zijn winkel en voor voltooide transacties. De handelingen van de undercoveragent zijn daarom aan te merken als handelingen jegens bedrijfsnaam 2 en deze kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden geschaard onder een van de varianten van pseudokoop die zijn genoemd in art. 126i lid 1 Sv. Een bevel tot pseudokoop was daarom naar het oordeel van de rechtbank niet vereist.

Zoals hiervoor is uiteengezet, stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie drie bevelen tot stelselmatige informatie-inwinning zoals bedoeld in art. 126j Sv heeft afgegeven. In het bevel d.d. 12 november 2018 is bovendien expliciet opgenomen dat de undercoveragent bevoegd was transacties met betrekking tot cryptovaluta uit te voeren. De transacties van de undercoveragent waren gericht op het inwinnen van informatie en leveren geen strafbaar feit op. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het handelen van de undercoveragent binnen de reikwijdte van de bevelen ex art. 126j Sv valt. Van een vormverzuim is daarom geen sprake. Ook deze verweren van de raadsvrouw worden verworpen.

De rechtbank merkt ten overvloede op dat - mocht pseudokoop wel aan de orde zijn geweest - aan het vormverzuim geen gevolgen behoefden te worden verbonden, nu is voldaan aan het vereiste van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv en de officier van justitie ook een dergelijk bevel had kunnen afgeven.

Concluderend stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook overigens heeft de rechtbank geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die met zich zouden brengen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en veroordeling gevorderd voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij het medeplegen van witwassen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Uit de verslagen van de undercoveragent volgt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het omzetten en verhullen van crimineel vermogen. Verdachte had een actieve rol in het adviseren over en het assisteren bij het verrichten van transacties bij de bitcoin ATM die in zijn winkel was geplaatst. Hij heeft bovendien blijk gegeven van de wetenschap dat andere klanten dergelijke motieven hadden. De bitcoin ATM rekende zeer hoge commissies in ruil voor anonimiteit. Verdachte was zich bewust van de mogelijkheid om transacties zo anoniem mogelijk te laten plaatsvinden, door bijvoorbeeld transacties die de registratiegrens van € 1.000 overstegen in delen op te knippen, en hij heeft niets ondernomen om het risico op witwassen te beperken. Verdachte heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de herkomst van de bitcoins en/of het contante geld, terwijl dit in deze situatie wel was aangewezen.

In het bijzonder volgt uit het dossier dat betrokkene acht keer bitcoins heeft verkocht tegen contant geld en dat deze transacties anoniem zijn uitgevoerd. Uit een clusteranalyse volgt dat deze bitcoins afkomstig waren van het dark web. In de rechtspraak is meermaals geoordeeld dat bij dergelijke clusters die in verband staan met het dark web, sprake is van een criminele herkomst. Dat verdachte wist of had kunnen weten van de criminele herkomst van deze bitcoins is ook aannemelijk, gelet op de getapte gesprekken die betrokkene heeft gevoerd rondom de transacties, de hoeveelheid transacties, het feit dat betrokkene enkel in de weer is geweest met contant geld en het feit dat betrokkene bereid was tegen een hoge commissie te wisselen.

De rol van verdachte is aan te merken als medeplichtige, nu verdachte zich niet zelfstandig heeft aangeboden als witwasfaciliteit, maar als winkelier een schakel vormde voor het bedrijf dat de bitcoins en contanten verwerkte.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en/of bitcoins van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast kan medeplegen niet worden bewezen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van (medeplichtigheid aan) witwassen onder meer vereist is dat sprake is van een voorwerp dat afkomstig is van enig misdrijf en dat verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.

Aanwijsbare transacties

Uit het dossier volgt dat de bitcoin ATM van 28 maart 2018 tot en met 24 januari 2019 in de smartshop van verdachte heeft gestaan en dat door verschillende personen transacties zijn uitgevoerd. Deze betroffen zowel de aan- als verkoop van cryptovaluta tegen contant geld. Uit het onderzoek van de politie over de periode van 12 oktober 2018 tot en met 13 december 2018 is naar voren gekomen dat de commissie over zowel de aan- als verkoop wisselend was, aangezien de aan- en verkoopkoers van de cryptovaluta niet automatisch gelijk was gesteld aan de op dat moment geldende marktkoers. De commissie over de aankoop van cryptovaluta fluctueerde in deze periode tussen de -3,8% en de 18% en de commissie over de verkoop fluctueerde tussen de -1,30% en de 13,70%. Ook kan uit het dossier worden afgeleid, zo heeft verdachte ook verklaard, dat transacties onder € 1.000 anoniem konden worden uitgevoerd en dat men zich boven dit bedrag moest registreren.

De rechtbank merkt op dat het betalen van een hoge commissie over de aan- of verkoop van cryptovaluta op zichzelf vragen oproept over de aard van het in te wisselen voorwerp. Het enkele feit dat er cryptovaluta zijn gekocht of verkocht tegen een mogelijk relatief hoge commissie, in combinatie met het feit dat transacties onder € 1.000 anoniem konden worden uitgevoerd, acht de rechtbank echter niet voldoende om de criminele herkomst van het voorwerp (geld en/of bitcoin) vast te stellen. Niet valt immers uit te sluiten dat de geldbedragen of cryptovaluta desondanks een legale herkomst hebben. Bovendien is kennelijk niet iedere transactie uitgevoerd tegen een relatief hoge commissie. De rechtbank dient daarom eerst de vraag te beantwoorden welke transacties via de bitcoin ATM tot het bewijs kunnen dienen.

De transacties die door de undercoveragent zijn uitgevoerd, zijn niet uitgevoerd met contant geld dat van misdrijf afkomstig is. Deze transacties kunnen daarom niet bijdragen aan het bewijs.

Verdachte heeft op 30 november 2018 tegenover de undercoveragent verklaard dat er regelmatig een timmerman kwam die zijn zwarte geld stortte in de bitcoin ATM. Nu er geen transactiegegevens of verdere informatie over deze persoon in het dossier naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat deze opmerking van verdachte onvoldoende bepaald is en niet kan bijdragen aan het bewijs. Ook de andere opmerkingen die verdachte tegenover de politie heeft gemaakt over niet-identificeerbare klanten die gebruik maakten van de bitcoin ATM acht de rechtbank dermate onbepaald, dat deze ook niet kunnen bijdragen aan het bewijs.

De enige aanwijsbare transacties die zijn onderzocht door de politie, betreffen transacties van bitcoins naar contant geld, die kunnen worden gerelateerd aan betrokkene. Het betreft zes transacties, te weten: € 400 (30 maart 2018), € 350 (12 april 2018), € 700 (17 april 2018), € 1.000 (19 april 2018), € 750 (28 april 2018) en € 350 (1 mei 2018). Door middel van het softwareprogramma Chainalysis heeft de politie achterhaald dat deze bedragen, met uitzondering van de transactie op 12 april 2018, terug te voeren zijn op bitcoinadressen van darknet-market Dream Market.

Daarnaast zijn er twee transacties van respectievelijk 0,152876 bitcoins en 0,03971558 bitcoins op 20 april 2018 getraceerd, vanaf een bitcoinadres dat aan betrokkene (en uiteindelijk aan Dream Market) kan worden gerelateerd. Uit tapgesprekken op 20 april 2018 tussen betrokkene en ‘Steven’ van bedrijfsnaam 2 lijkt te volgen dat er (minimaal) twee transacties zijn gedaan bij de ATM in de smartshop van verdachte, waarvan de eerste deels mislukt lijkt te zijn.

Wist of redelijkerwijs moest vermoeden

Voor zover deze transacties zijn voltooid en kunnen worden gerelateerd aan de bitcoin ATM bij verdachte in de smartshop, en nog daargelaten of daadwerkelijk kan worden vastgesteld dat de bitcoins van misdrijf afkomstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van deze transacties niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de (delen van) bitcoins van misdrijf afkomstig waren. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet actief heeft bemoeid met klanten die transacties via de bitcoin ATM uitvoerden. Hij heeft iedere wetenschap of vermoeden ten aanzien van eventuele criminele herkomst van gelden of bitcoins ontkend. De undercoveragent zou volgens verdachte de eerste klant zijn die advies vroeg over het storten van grotere bedragen.

Uit de verslagen van de undercoveragent volgen aanwijzingen die zouden kunnen duiden op een actievere rol van verdachte en enige mate van wetenschap over de criminele herkomst van geldbedragen en/of bitcoins die werden verhandeld via de bitcoin ATM. Zo heeft verdachte de undercoveragent geholpen met transacties en zou hij haar hebben geadviseerd omtrent het omzeilen van de registratieplicht bij transacties van meer dan € 1.000, om zo anonimiteit te waarborgen.

De gesprekken met de undercoveragent hebben echter in november 2018 plaatsgevonden: enkele maanden na de transacties van betrokkene. Uit het dossier volgt op geen enkele wijze of en op welke wijze verdachte betrokken zou zijn geweest bij de transacties van Betrokkene. Het feit dat er in het algemeen (op sommige momenten) hoge commissies werden gehanteerd en verdachte op de hoogte was van de registratiegrens bij € 1.000, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat ingewisselde bitcoins van betrokkene van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank merkt overigens op dat de twee transacties van 20 april 2018, de enige bekende transacties die op dezelfde dag hebben plaatsgevonden en waarmee mogelijkerwijs de registratiegrens zou zijn omzeild, blijkens de getapte gesprekken kennelijk deels zijn mislukt. Uit het dossier volgt daarom niet dat in de periode voorafgaand aan de transacties van de undercoveragent, daadwerkelijk transacties zijn opgeknipt om de registratiegrens te omzeilen.

Nu hiertoe geen bewijs voorhanden is, is de rechtbank van oordeel dat wetenschap van (eventuele) criminele herkomst van de bitcoins, daaronder ook begrepen voorwaardelijk opzet, niet kan worden bewezen.

Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de criminele herkomst van de bitcoins redelijkerwijs moest vermoeden. De rechtbank is van oordeel dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden de zorgplicht van verdachte niet dusdanig ver reikte, dat hij iedere gebruiker van de bitcoin ATM diende te controleren op de herkomst van de geldbedragen en/of de bitcoins. Aldus kan niet worden vastgesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onnadenkend heeft gehandeld.

De rechtbank is derhalve van oordeel dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de gehele tenlastelegging.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^