Wederrechtelijke verkregen voordeel bij gewoontewitwassen
/Hoge Raad 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:194
In de met de ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is ten laste van de betrokkene bewezen verklaard dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van gewoontewitwassen door geldbedragen (in totaal ongeveer € 176.318,00) te verwerven en om te zetten. Het hof heeft verder geoordeeld dat het genoten voordeel gelijk staat aan het totaal van de bedragen waarvan in de strafzaak is bewezen verklaard dat de verdachte deze heeft verworven en omgezet. Een andere grondslag voor het ontnemen van voordeel ligt in de bestreden uitspraak niet besloten.
Middel
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte door middel van of uit de baten van het strafbare feit ter zake waarvan zij in de strafzaak is veroordeeld wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen, niet voldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het geldbedrag van € 176.318 niet alleen al wederrechtelijk verkregen voordeel vormt doordat dit voorwerp was van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217).
Niet zonder meer begrijpelijk is het oordeel van het hof dat door middel van gewoontewitwassen een bedrag van € 176.318 aan wederrechtelijk voordeel is verkregen omdat het “omzetten” van de verworven geldbedragen “de effectieve besteding van de geldbedragen (tot een bedrag van € 176.318,00) voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt heeft gehad” betreft, zodat “in deze zaak het voordeelbedrag gelijk gesteld kan worden aan het bewezenverklaarde (totale) witgewassen bedrag”. Uit de enkele omstandigheid dat geldbedragen zijn omgezet, volgt immers niet dat, en in welke mate, de betrokkene daardoor ook over meer vermogen is komen te beschikken dan de al verworven uit misdrijf afkomstige geldbedragen, of dat de betrokkene anderszins op geld waardeerbaar voordeel heeft gehad als gevolg van die omzetting.
Het cassatiemiddel slaagt.
Conclusie AG
Vaste rechtspraak is dat geldbedragen die voorwerp zijn van (gewoonte)witwassen niet reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen dat door middel van of uit baten van dat (gewoonte)witwassen is verkregen. Het witwassen van geldbedragen betreft in de kern immers het verrichten van handelingen die de herkomst van uit misdrijf afkomstige voorwerpen verhullen, maar die – op zichzelf – niet een voordeel ter waarde van dat voorwerp genereren. Dit uitgangspunt geldt ook ingeval de voordeelsontneming is gegrond op art. 36e, tweede lid, Sr en daarbij gebruik wordt gemaakt van een kasopstelling. Zonder nadere motivering is dan ook niet begrijpelijk dat geldbedragen waarvan in de strafzaak is bewezen verklaard dat de betrokkene deze heeft witgewassen de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel hebben opgeleverd door middel van of uit de baten van dit in de strafzaak bewezen verklaarde witwassen. Dat de geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de verdachte tot voordeel strekken of kunnen strekken, vormt niet een toereikende nadere motivering van dat oordeel. Die vermogensbestanddelen zijn immers niet (alleen) verkregen uit het witwassen, maar (ook) uit het daaraan voorafgaande misdrijf waaruit zij afkomstig zijn.
Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene door middel van het in de strafzaak bewezen verklaarde witwassen voordeel heeft verkregen. De nadere motivering van dit oordeel houdt in dat het in de strafzaak bewezen verklaarde omzetten een effectieve besteding van de geldbedragen voor een bepaald doel heeft opgeleverd, waarvan de betrokkene profijt heeft gehad, zodat de betrokkene het omgezette bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Als voorbeelden van die effectieve bestedingen noemt het hof de verbouwing van een woning, vakanties en het reguliere levensonderhoud.
Voor zover het hof heeft geoordeeld dat het omzetten van geldbedragen tot een totaal van € 176.318,00 die voorwerp zijn van gewoontewitwassen door “effectieve besteding (…) voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt heeft gehad” als zodanig meebrengt dat die geldbedragen reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen dat door middel van of uit baten van dat (gewoonte)witwassen is verkregen, getuigt zijn oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. De desbetreffende omzetting brengt immers als zodanig nog niet mee dat de betrokkene uit die delictsgedraging voordeel ter hoogte van het in de bewezenverklaring genoemde bedrag heeft verkregen. Voor zover het hof dat niet heeft miskend, is zijn oordeel ook in het licht van de nadere motivering ervan niet begrijpelijk. Op zichzelf is niet uitgesloten dat door middel van omzetting van een geldbedrag wederrechtelijk voordeel wordt verkregen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat de omzetting van een uit een ander misdrijf afkomstig geldbedrag van € 176.318,00 in onder meer een verbouwing, vakanties en regulier levensonderhoud de betrokkene en haar partner een voordeel van € 176.318,00 oplevert. Niet de waarde van de bestedingen waarin het uit ander misdrijf verkregen geldbedrag is omgezet kan worden geacht uit die omzetting te zijn verkregen, maar alleen de waardevermeerdering ten opzichte van het uit ander misdrijf verkregen geldbedrag die deze omzetting heeft gegenereerd. Het oordeel van het hof dat het door middel van de omzetting verkregen voordeel gelijkstaat aan het uit ander misdrijf verkregen en nadien omgezette geldbedrag getuigt aldus van een onjuiste rechtsopvatting, althans is niet zonder meer begrijpelijk.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.