Vrijspraak van overtreding van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 en van de Sanctiewet
/Rechtbank Amsterdam 14 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8569
Verdachte was manager finance en HR bij bedrijf 1, een Nederlands bedrijf. Het bedrijf wordt ervan verdacht sanctieregelgeving te hebben overtreden het exporteren van goederen (stand jacks en toebehoren) en technische bijstand te leveren ten behoeve van de bouw van de Krimbrug, die de Krim met Rusland verbindt. Deze brug valt onder EU-sancties, ingesteld na de annexatie van de Krim door Rusland in 2014. De verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan deze overtredingen.
Tenlastelegging
De verdachte wordt het volgende verweten:
Het feitelijke leiding geven aan de verkoop, levering en export van goederen (strand jacks) bestemd voor de bouw van de Krimbrug.
Het verlenen van technische bijstand aan gebruikers van de geleverde goederen.
Het leveren van bouw-, ingenieurs- en technische diensten die verband houden met de Krimbrug.
Standpunt OM
Feit 2: Feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand
Niet ten laste gelegd aan het bedrijf: De officier van justitie heeft aangegeven dat dit specifieke feit, namelijk het feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand, formeel niet aan het bedrijf (bedrijf 1) zelf ten laste is gelegd. Dit betekent dat de beschuldiging van het verlenen van technische bijstand niet rechtstreeks onderdeel uitmaakt van de aanklacht tegen de rechtspersoon, maar wel tegen de verdachte.
Vrijspraak voorgesteld: De officier van justitie vindt het niet redelijk om de verdachte op dit punt verder te vervolgen. Voorafgaand aan de zitting heeft zij dan ook aangekondigd vrijspraak voor dit feit te zullen vragen. Dit komt voort uit de overweging dat het toevoegen van een extra feit in dit stadium van de strafprocedure niet proportioneel zou zijn.
Eendaadse samenloop met feit 3: Juridisch gezien is er sprake van eendaadse samenloop tussen feit 2 en feit 3, wat betekent dat de handelingen in feit 2 nauw verbonden zijn met die van feit 3. Beide beschuldigingen hebben betrekking op het verlenen van technische bijstand in verband met de bouw van de Krimbrug. Hierdoor kunnen dezelfde bewijselementen en feiten dienen voor de beoordeling van beide aanklachten.
Oordeel aan de rechtbank: De officier van justitie laat de uiteindelijke beslissing aan de rechtbank over, wat betekent dat zij zich ten aanzien van feit 2 "aan het oordeel van de rechtbank refereert". Dit houdt in dat de officier de bewijslast voor feit 2 niet actief verder zal verdedigen, maar dat de rechtbank zelf mag beslissen of dit feit bewezen kan worden verklaard.
Feit 1: Feitelijke leiding geven aan het verkopen, leveren, overdragen of exporteren van goederen voor gebruik op de Krim
Uitvoeren van OFAC-checks: De verdachte heeft, op verzoek van zijn collega (persoon 1), een OFAC-check uitgevoerd op het bedrijf dat aanvankelijk als eindklant was vermeld, bedrijf 2. Deze controle was onderdeel van de standaardprocedure om te controleren of bedrijven op de Amerikaanse sanctielijst stonden. Uit de e-mailcommunicatie blijkt dat verdachte aan zijn collega heeft gemeld dat bedrijf 2 inderdaad op de sanctielijst staat en dat de betrokken order betrekking had op de bouw van een brug tussen de Krim en het Russische vasteland.
Wijziging van de order: Kort na de negatieve uitkomst van de OFAC-check op bedrijf 2, kwam er een vrijwel identieke order binnen, maar nu met bedrijf 3 als eindklant. De verdachte voerde wederom een OFAC-check uit, waaruit bleek dat bedrijf 3 niet op de sanctielijst stond. Hierdoor werd deze tweede order goedgekeurd en de levering van goederen ging door. De goederen waren uiteindelijk bestemd voor de bouw van de Krimbrug, ondanks dat dit niet direct in de tweede order was vermeld.
Bewustzijn van de verdachte: Volgens de officier van justitie waren de verdachte en zijn werkgever, bedrijf 1, op de hoogte van het feit dat de goederen feitelijk bestemd waren voor de Krimbrug, ondanks de wijziging in de naam van de eindklant. De verdachte was op dat moment werkzaam als manager finance en HR bij bedrijf 1. In deze functie had hij de verantwoordelijkheid om toezicht te houden op naleving van regelgeving en maatregelen te nemen om overtredingen te voorkomen.
Feitelijke leidinggever: De officier van justitie stelt dat de verdachte, als manager, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door de goedkeuring van de tweede order de sanctieregels zouden worden overtreden. Dit maakt hem volgens het Openbaar Ministerie strafrechtelijk aansprakelijk als feitelijke leidinggever van de strafbare gedragingen die aan bedrijf 1 kunnen worden toegerekend.
Feit 3: Feitelijke leiding geven aan het verlenen van technische bijstand die rechtstreeks verband houdt met de infrastructuur van de Krim
Technische bijstand aan de Krimbrug: De officier van justitie heeft ook betrekking op drie momenten waarop bedrijf 1 technische bijstand verleende, zoals het geven van trainingen en technische ondersteuning, die direct verband hielden met de bouw van de Krimbrug. Dit type technische bijstand valt onder de sanctieregels van de Europese Verordening 962/2014, omdat het direct betrekking heeft op de infrastructuur van de Krim.
Verklaringen van medewerkers: De after-sales manager van bedrijf 1, Hilarius, heeft verklaard dat er binnen het bedrijf sterke vermoedens bestonden dat de werkzaamheden zich in de regio van de Krim afspeelden. Hij en de monteurs hebben hierover hun zorgen geuit. Ondanks deze vermoedens werd er doorgewerkt aan het project.
Bekendheid met de bestemming: De officier van justitie stelt dat bedrijf 1, inclusief de verdachte, wist dat de technische bijstand geleverd werd aan een Russische eindgebruiker die betrokken was bij de bouw van de Krimbrug. Dit gebeurde na de annexatie van de Krim door Rusland en nadat de EU-sancties voor die regio van kracht waren geworden. De werkzaamheden werden pas gestaakt na een mediapublicatie in de krant De Gelderlander, waarin de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van de Krimbrug aan het licht kwam.
Rol van de verdachte: De verdachte, als manager finance en HR, was volgens het Openbaar Ministerie betrokken bij de totstandkoming van de verkooporders en de uitvoering van de OFAC-checks. Hij zou op de hoogte zijn geweest van het eindgebruik van de geleverde goederen en de bijbehorende technische bijstand. De officier van justitie benadrukt dat de verdachte, door zijn functie en verantwoordelijkheden, maatregelen had moeten treffen om de overtreding van de sanctieregelgeving te voorkomen, maar dat hij bewust de kans op overtreding heeft aanvaard. Hierdoor kan hij als feitelijke leidinggever aansprakelijk worden gehouden voor de overtredingen die door bedrijf 1 zijn begaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bedrijf 1 de sanctieregels heeft overtreden door goederen en technische bijstand te leveren voor de bouw van de Krimbrug. Deze gedragingen kunnen aan het bedrijf worden toegerekend. De vraag is echter of de verdachte als feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting vast dat verdachte kort na elkaar twee verzoeken heeft gekregen om een OFAC-check te doen op twee bedrijven uit Rusland. Verdachte heeft daarvoor de namen van de bedrijven en de locatie van de projecten doorgekregen. De eerste order was voor Mostotest en betrof de bouw van de Krimbrug. De uitkomst van de OFAC-check was dat Mostotest op de Amerikaanse sanctielijst stond. De tweede order was voor bedrijf 3 en betrof de bouw van een brug nabij Moskou. Dat bedrijf stond niet op de sanctielijst, waarna de algemeen directeur het besluit heeft genomen dat deze order kon doorgaan. Verdachte heeft ontkend dat hij over meer informatie beschikte en er is geen bewijs dat hij bekend was met de onderliggende orderaanvragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist dat de tweede orderaanvraag in wezen dezelfde was als de eerste aanvraag en dat er dus een risico bestond dat de te leveren goederen voor de bouw van de Krimbrug bestemd waren. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte betrokken was bij en bekend was met het leveren van technische bijstand door bedrijf 1 voor de bouw van de Krimbrug. Dat betekent dat er geen bewijs is dat verdachte wist dat (er een aanmerkelijke kans bestond dat) bedrijf 1 in strijd met de sanctieregelgeving zou handelen.
Daarbij komt dat verdachte ook niet de bevoegdheid had en niet redelijkerwijs was gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming van de verboden gedragingen. Verdachte heeft verklaard dat naleving van de sanctieregelgeving een gedeelde verantwoordelijkheid was binnen het bedrijf. Zijn taak was de OFAC-checks uit te voeren en de uitkomsten daarvan door te geven. Vervolgens heeft de directeur op de orders beslist. Verdachte was daartoe niet bevoegd en op basis van de bij hem bekende informatie was hij ook niet gehouden maatregelen te treffen om het overtreden van de sanctieregelgeving te voorkomen.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank de indruk dat verdachte naar eer en geweten zijn werk heeft gedaan binnen een bedrijf waar de naleving van de sanctieregelgeving op dat moment niet op orde was.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde feiten niet zijn bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.