Vrijspraak van valsheid in geschrifte en het gebruik maken van valse geschriften

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9406

In juli 2011 had betrokkene 1 twee woningen in Nijmegen en zeven appartementen in Arnhem in eigendom. Betrokkene 1 heeft deze woningen verkocht aan verdachte en betrokkene 2. De bedongen koopprijzen betroffen € 210.000,00 voor de woningen in Nijmegen en € 600.000,00 voor de appartementen in Arnhem.

Op verzoek van betrokkene 1 zijn door de notaris twee koopovereenkomsten opgesteld met daarin als koopprijs voor de woningen in Nijmegen € 150.000,00 en voor de appartementen in Arnhem € 500.000,00. Deze koopovereenkomsten zijn vervolgens op 18 juli 2011 door alle partijen getekend. De koopovereenkomsten zijn op 19 juli 2011 door de secretaresse van betrokkene 1 opgestuurd aan de heer betrokkene 3 van de FGH/RNHB-bank, met het oog op het aanvragen van financiering voor de betreffende onroerende goederen.

Dat in die overeenkomsten te lage koopsommen zijn opgenomen, staat niet ter discussie.

Verdachte heeft – naar eigen zeggen – bij betrokkene 1 thuis in gesprek aan de keukentafel de te lage koopsommen in de koopovereenkomsten niet opgemerkt en de koopovereenkomsten blind getekend, mede vanwege de jarenlange vriendschappelijke betrekkingen met de familie betrokkene 2 en betrokkene 1 en het vertrouwen in zijn eigen vader. Verdachte heeft ook gesteld dat hij ook tijdens een kennismakingsgesprek met betrokkene 3 op 22 juli 2011 niet op de hoogte was (geraakt) van de te laag opgenomen koopsommen in de koopovereenkomsten. Er is tijdens dat gesprek met betrokkene 3 niet over concrete geldbedragen gesproken, aldus verdachte.

Het hof stelt voorop dat in het maatschappelijk en financieel verkeer als uitgangspunt heeft te gelden dat iemand pas overgaat tot het paraferen en ondertekenen van een koopovereenkomst van onroerend goed, nadat hij kennis heeft genomen van (in ieder geval) de in die koopovereenkomst opgenomen koopsom, aangezien de koopsom als een cruciaal onderdeel van een dergelijke overeenkomst moet worden beschouwd.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de lezing van verdachte, inhoudende dat hij ondanks het zetten van parafen en handtekeningen in de betreffende koopovereenkomsten op dát moment niet op de hoogte was van de te lage koopsommen in deze overeenkomsten, aannemelijk is geworden, waarbij het hof het geheel van feiten en omstandigheden waaronder deze koopovereenkomsten tot stand zijn gekomen en het daaropvolgende proces in aanmerking neemt.

Het hof leidt uit de stukken in het dossier af dat de plannen tot verkoop en aankoop van de betreffende woningen en appartementen zijn geïnitieerd, opgezet en inhoudelijk zijn vormgegeven door Vader verdachte en betrokkene 1. Vader verdachte en betrokkene 1 waren beiden ervaren in de handel in vastgoed. Zij waren in het verleden zakenpartners. Vader verdachte wilde verdachte (zijn zoon) op weg helpen met vastgoed en betrokkene 1 wilde zijn onroerend goed van de hand doen. De koopovereenkomsten met te lage koopsombedragen zijn op verzoek en in opdracht van betrokkene 1 door diens vaste notaris opgesteld.

Verdachte heeft – al pratende – aan de keukentafel in de woning van betrokkene 1 die koopovereenkomsten getekend en heeft daarover verklaard dat hij volledig vertrouwde op de expertise van zijn Vader en (de goede vriend van zijn vader) betrokkene 1. Verdachte heeft daarbij verklaard dat het voor hem de eerste keer was dat hij in een dergelijke voor hem vertrouwde en vriendschappelijke setting onroerend goed aankocht en daarom geen acht heeft geslagen op de inhoud van de koopovereenkomsten en dus ook de te lage koopsommen niet heeft opgemerkt. Op 19 juli 2011 – de dag ná ondertekening door verdachte – heeft de secretaresse van betrokkene 1 vervolgens de koopovereenkomsten opgestuurd aan de heer betrokkene 3 van de FGH/RNHB-bank. Het hof overweegt in dit verband dat het minst genomen niet gebruikelijk is dat de verkopende partij zich actief en initiërend opstelt in het contact met een mogelijke hypotheekverstrekkende instantie van de kopende partij.

Bij het voorgaande komt dat juist Vader verdachte en betrokkene 1 vervolgens op 8 augustus 2011 (buiten de aanwezigheid van verdachte en betrokkene 2) een inhoudelijk gesprek met betrokkene 3 hebben gevoerd, waarbij de te lage koopsommen en de redenen daarvan concreet en expliciet ter sprake zijn gekomen en onderwerp van gesprek zijn geweest.

Gelet op deze gehele gang van zaken, waarin – zoals hiervoor uiteengezet – de initiatieven en de daaropvolgende sturende en leidende acties van betrokkene 1 en Vader verdachte zijn gekomen, is het hof van oordeel dat de lezing van verdachte voldoende aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat verdachte – in deze gegeven bijzondere omstandigheden – op het moment van parafering en ondertekening van de koopovereenkomsten op de hoogte was van de hierin te laag opgenomen koopsommen. Het hof acht opzet bij verdachte op de valsheid van de koopovereenkomsten dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.

Dat verdachte in de periode ná ondertekening van de koopovereenkomsten op de hoogte is geraakt van de valselijk opgenomen koopsombedragen én vervolgens het oogmerk heeft gehad om deze valselijk opgemaakte koopovereenkomsten te gebruiken voor financieringsaanvragen bij FGH/RNHB (Rabobank) is naar het oordeel van het hof evenmin komen vast te staan. Het hof leidt uit de stukken in het dossier niet af dat verdachte en betrokkene 2 tijdens het gesprek met betrokkene 3 op 22 juli 2011 op de hoogte waren (geraakt) van de te lage koopsommen in de overeenkomsten. Het enkele feit dat betrokkene 3 de koopovereenkomsten voorafgaand aan het gesprek toegestuurd heeft gekregen van de secretaresse van betrokkene 1, is daarvoor onvoldoende. Ook kan naar het oordeel van het hof uit het verslag van dit gesprek van 22 juli 2011 niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat over concrete koopsombedragen is gesproken. Verdachte heeft in dit verband ook verklaard dat het gesprek tussen hem en betrokkene 2 met betrokkene 3 slechts een kennismakingsgesprek was. Die verklaring past bij het gegeven dat juist Vader verdachte en betrokkene 1 op 8 augustus 2011 een gesprek met betrokkene 3 hebben gevoerd, waarbij inhoudelijk is gesproken over de bedenkingen van de bank bij de hypotheekaanvraag in verband met de in de koopovereenkomsten vermelde hoogte van de (lage) koopsommen.

Het hof acht ook opzet van verdachte op het gebruik maken van de valse koopovereenkomsten niet wettig en overtuigend bewezen, nu niet is komen vast te staan dat hij in de ten laste gelegde periode op de hoogte was (geraakt) van de te lage (valse) koopsombedragen.

Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^