Vrijspraak voor faillissementsfraude: wisselende, ongeloofwaardige en onaannemelijke verklaring leidt nog niet tot conclusie dat is onttrokken aan de boedel
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2305
De verdenking komt erop neer dat verdachte op 13 oktober 2020, dan wel in de periode van 18 februari 2020 t/m 13 oktober 2020, bepaalde goederen (kaarten) aan de failliet B.V. 1 heeft onttrokken, wetende dat daarmee schuldeisers van B.V. 1 werden benadeeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en wel in de periode van 18 februari 2020 t/m 13 oktober 2020. Hij baseert zich daarbij op het onderzoek dat is verricht aan de kaarten die bij verdachte in beslag zijn genomen. Uit dat onderzoek blijkt dat het dezelfde kaarten betreft als die oorspronkelijk zijn geleverd aan B.V. 1
Voorts is sprake van een samenweefsel van verdichtsels door:
de leugenachtigheid over de brief van holding waarvan verdachte wist dat de inhoud niet klopte en die verdachte desondanks in het kader van een klaagschriftprocedure heeft overgelegd aan het Openbaar Ministerie;
de ongeloofwaardige verklaring over een meneer naam die bij verdachte aan de deur de betreffende kaarten zou hebben verkocht, welke persoon geheel verzonnen lijkt te zijn.
Verdachte wist bovendien dat bij B.V. 1 een computer werd gebouwd waarvoor kaarten werden gebruikt. Hij had daardoor in ieder geval kunnen weten dat er iets aan de hand was met de door hem voor een laag bedrag gekochte kaarten. De zoon van verdachte verklaart dat de kaarten in het pand van B.V. 1 hebben gelegen. Verdachte legt over de gang van zaken verklaringen af die niet logisch zijn en is ook zonder goede reden enige tijd bestuurder geweest van B.V. 2, welke rechtspersoon op zijn beurt bestuurder was van B.V. 1
De kaarten zijn door verdachte aan het faillissement onttrokken in de periode die ten laste is gelegd. Er is sprake van voorwaardelijk opzet, in de zin dat verdachte mocht veronderstellen dat wat hij deed verkeerd zou kunnen zijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Zij voert aan dat verdachte het hem ten laste gelegde feit ontkent en dat hij consequent en consistent heeft verklaard over de aankoop van die kaarten. Hij heeft de kaarten te goeder trouw gekocht van naam. Uit het dossier kan niet zonder twijfel worden geconcludeerd, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan faillissementsfraude.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij 79 Xilinx Data Accelerator Cards (hierna: kaarten) aan de boedel van de failliete rechtspersoon B.V. 1 heeft onttrokken, terwijl hij wist dat daardoor schuldeisers van B.V. 1 werden benadeeld.
Die kaarten zouden bij verdachte tijdens een doorzoeking in zijn woning op 13 oktober 2020 zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt uit het door de politie verrichte onderzoek aan de bij verdachte aangetroffen kaarten aan de hand van foto’s, SN-nummers en date codes vast dat deze kaarten inderdaad behoren tot de partij van 105 door B.V. 1 aangekochte kaarten.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of deze kaarten door verdachte aan het faillissement van B.V. 1 zijn onttrokken en of dat gebeurd is in de ten laste gelegde periode.
De officier van justitie legt aan zijn bewijsvoering de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring over de door hem van holding ontvangen brief van 19 november 2020 ten grondslag, die door verdachte op 30 november 2020 in het geding is gebracht in het verzoek om teruggave van de inbeslaggenomen kaarten.
Bij een kennelijk leugenachtige verklaring is van belang dat liegen door de verdachte tijdens een verklaring niet voldoende is om als bewijsmiddel tegen de verdachte te kunnen gebruiken. Die leugen moet bedoeld zijn om zijn betrokkenheid bij het strafbare feit te verhullen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 januari 2021 aan het Openbaar Ministerie per mail heeft bericht dat hem is gebleken dat de inhoud van de brief van holding niet klopt en dat hij die brief intrekt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook de mogelijke verhulling en de “kennelijke leugenachtigheid” als bewijsmiddel komen te vervallen.
Weliswaar heeft verdachte bij de politie en op de zitting op een aantal punten wisselend, ongeloofwaardig en onaannemelijk verklaard over de herkomst van de kaarten, de persoon naam en verdachte’s rol bij B.V. 1, maar dat kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat dus bewezen kan worden verklaard dat het verdachte was die de kaarten aan het faillissement van B.V. 1 heeft onttrokken.
Het, overigens niet heel overzichtelijke, dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen hoe en onder welke omstandigheden verdachte aan de kaarten van de failliete rechtspersoon B.V. 1 is gekomen. Dat maakt dat de rechtbank niet zonder gerede twijfel kan vast stellen dat verdachte de kaarten aan de failliete boedel heeft onttrokken. Er doet zich evenmin de situatie voor dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte diegene is geweest. Er zijn zeker nog meerdere scenario’s denkbaar.
Daarnaast biedt het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen wanneer de verdachte in het bezit is geraakt van de kaarten. De kaarten kunnen zowel voor 18 februari 2020 (de datum van het faillissement) als geruime tijd na de datum van het faillissement in het bezit zijn geraakt van de verdachte nu zij eerst op 13 oktober 2020 bij verdachte zijn aangetroffen.
Niet is gebleken dat de curator tijdens zijn bezoeken aan het bedrijfspand van B.V. 1 op 21 februari 2020 en 9 maart 2020 de kaarten heeft aangetroffen en ook anderszins is niet duidelijk geworden dat die kaarten op het moment van de faillietverklaring op 18 februari 2020 nog in het bedrijfspand aanwezig waren. Verdachte heeft weliswaar op 11 mei 2020 een filmpje aan zijn broer verzonden waarin dergelijke kaarten vermoedelijk in werking te zien zijn, maar verdachte heeft hierover verklaard dat dat filmpje afkomstig is van zijn zoon. De mogelijkheid is aanwezig dat dat filmpje is opgenomen vóór 18 februari 2020. Verdachte heeft desgevraagd op zitting verklaard dat hij die kaarten van het filmpje in de zomer of het najaar van 2019, dus vóór het faillissement, zelf in werking heeft gezien in het bedrijfspand van B.V. 1
Daarmee valt naar het oordeel van de rechtbank ook niet te bewijzen dat de kaarten op het moment van de faillietverklaring nog in de boedel van B.V. 1 aanwezig waren.
De rechtbank acht op grond van dit alles niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Lees hier de volledige uitspraak.