Vrijspraak witwassen miljoenen: Geen gronddelict bewezen en legale herkomst niet uit te sluiten. Overwegingen over witwastypologieën, offshore constructies en ABC-constructies.

Rechtbank Rotterdam 29 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6098

In 2011 werd een opsporingsonderzoek, genaamd Paine, gestart. Dit onderzoek had onder meer betrekking op grootschalige handel in softdrugs, onder andere gepleegd in een chalet op recreatiepark naam recreatiepark te plaats 1. Een overgroot deel van de kavels op dit recreatiepark bleek eigendom te zijn van naam holding. De Holding bleek daarnaast ook eigenaar te zijn van andere recreatieterreinen/objecten. De oprichter van de Holding was naam medeverdachte 1. Het vermoeden is gerezen dat het door de Holding geïnvesteerde geld van criminele afkomst was, waarna op 15 februari 2013 een witwasonderzoek genaamd Amaril is gestart, dat heeft geleid tot onder andere de onderhavige strafzaak.

Ontvankelijkheid officier van justitie (rechtsmacht)

Gelet op de omstandigheden dat voor het ten laste gelegde (medeplegen van) witwassen meerdere landen als pleegplaats zijn opgenomen in de tenlastelegging en dat meerdere medeverdachten niet de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de rechtbank zich ambtshalve de vraag gesteld of Nederland rechtsmacht heeft ten aanzien van deze verdenking. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu Nederland een van de pleegplaatsen is en een aantal van de belangrijkste (tenlastegelegde) feitelijke handelingen zich in Nederland heeft afgespeeld. In dit verband wordt gewezen op onder meer de aankoop van de Nederlandse vakantieparken en de financiering hiervan via Nederlandse vennootschappen die (direct of indirect) werden bestuurd door naam medeverdachte 1 en waarvan hij direct of indirect eigenaar / belanghebbende / aandeelhouder was.

Consequentie hiervan is dat Nederland ook rechtsmacht heeft ten aanzien van gedragingen die onderdeel uitmaken van de tenlastegelegde feiten maar in het buitenland hebben plaatsgevonden.

Nu medeplegen als deelnemingsvorm is ten laste gelegd, schept het voorgaande ook rechtsmacht ten aanzien van de medepleger(s).

Vrijspraak witwassen

Standpunt officier van justitie

Uit het langdurige onderzoek Amaril is gebleken dat (wijlen) naam medeverdachte 1 en zijn zoon naam verdachte zich op grote schaal bezig hebben gehouden met het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Bij een onderzoek naar de aankoop en financiering van (percelen op) recreatieparken en onroerend goed door naam holding stuitte de politie op een wirwar van rechtspersonen, zoals B.V.’s, GmbH’s en Limiteds, waar steeds naam medeverdachte 1 als de UBO kon worden geïdentificeerd. In het onderzoek werd vastgesteld dat een reeks zogenoemde witwasindicatoren op de gedragingen van de verdachten van toepassing is, waaronder het fysiek vervoeren en bij banken storten van grote contante geldbedragen (in totaal bijna € 7 miljoen), gebruik (door Nederlanders) van buitenlandse bankrekeningen en rechtspersonen, niet-transparante ‘eigendom’ van rechtspersonen, ongebruikelijke herkomst van geld en financiering, onbekende kredietverstrekkers, onvoldoende zekerheidsstelling, geen reële aflossingen, geen marktconforme rente, transacties met offshore vennootschappen en betalingen via tussenpersonen in diverse landen. Daarnaast hebben zowel naam verdachte als naam medeverdachte 1 criminele antecedenten en contact met personen gehad die zich (hebben) begeven in het criminele circuit. Voor wat betreft de overboekingen van Luxemburgse bankrekeningen, die zijn gevoed door contante stortingen, naar naam medeverdachte rechtspersoon 3 gaat het in de (tenlastegelegde) periode van 2003 tot en met 2013 om circa € 4,8 miljoen. Verwezen wordt naar het zaaksdossier witwassen, waaruit voor diezelfde periode aan contante stortingen een bedrag van in totaal bijna € 5,9 miljoen kan worden afgeleid.

Op grond van deze indicatoren is gekomen tot het vermoeden dat het bij de verschillende constructies, transacties en contante stortingen ging om het verhullen van de herkomst dan wel de bron van  uit criminele activiteiten verkregen  geld. Met offshore vennootschappen en loanback-constructies alsmede het contant storten van gelden werd een paper trail voorkomen en werden herkomst en rechthebbende verborgen gehouden. Verder was de constructie met Limiteds in Gibraltar en op de BVI (Britse Maagdeneilanden) en later met een Liberiaanse LLC, zo opgezet dat niet te achterhalen zou zijn dat naam medeverdachte 1 de UBO was.

Een concreet gronddelict hoeft niet te worden vastgesteld indien een legale herkomst met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten. Nader onderzocht is of een legale herkomst van het geld, mede op grond van de door naam verdachte verstrekte informatie, kon worden vastgesteld. Dat onderzoek heeft zich tot een reeks landen uitgestrekt. Daaruit is gebleken dat er niet voldoende legale inkomsten uit de binnen- en buitenlandse rechtspersonen waren om de geldstromen te verklaren. Voorts heeft de financiële informatie, waaronder die van de belastingdienst in Nederland, Frankrijk en Engeland, over naam medeverdachte 1 geen aanwijzingen opgeleverd dat hij beschikte over vermogen in Nederland of het buitenland. Steun voor deze conclusie vindt de officier van justitie in de veroordeling van naam medeverdachte 1 voor witwassen door de Belgische strafrechter in 2004 (in hoger beroep bevestigd in 2006) wegens het omwisselen van grote hoeveelheden valuta. Daarbij werd de handel in grote partijen goederen door naam medeverdachte rechtspersoon 7 niet geloofwaardig geacht door het Belgische Hof.

De verklaringen van naam verdachte over de herkomst van het geld worden ontoereikend geacht. naam verdachte heeft slechts verwezen naar inkomen en vermogen van zijn vader en gesteld dat het (contante) geld van zijn vader afkomstig was en dat deze uit meerdere bedrijven, waaronder de handel in caravans en tapijten, in het verleden  al vanaf de jaren 70  legale inkomsten had. Hiervoor heeft het onderzoek onvoldoende gegevens opgeleverd. Het is voorts onaannemelijk dat de ingewikkelde anonieme structuur met Limiteds via landen die bekend staan om de anonimiteit van de UBO, bedoeld is geweest om het geld af te schermen van andere erfgenamen van naam medeverdachte 1, zoals naam verdachte op zitting heeft verklaard. naam medeverdachte 1 en naam verdachte hebben hierbij assistentie gehad van Peter naam medeverdachte 3 en Anette naam medeverdachte 2.

Op grond van de gebleken feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de aangetroffen voorwerpen, goederen en geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. De conclusie is dan ook dat naam medeverdachte 1 met behulp van zijn zoon naam verdachte, naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 3 onverklaarbaar vermogen buiten het zicht van de autoriteiten heeft weten te houden.

Nader met betrekking tot de rol van de verdachte gaat het hierbij om het volgende.

Naam verdachte is betrokken geweest bij de oprichting van minimaal één Limited (naam medeverdachte rechtspersoon 3, en mogelijk ook naam medeverdachte rechtspersoon 4). Hij was betrokken bij diverse rechtspersonen binnen de Limited-structuur, had volmachten voor naam medeverdachte rechtspersoon 3 en naam medeverdachte rechtspersoon 7, deed contante stortingen op rekeningen van naam medeverdachte rechtspersoon 7 en handelde feitelijk voor naam medeverdachte rechtspersoon 4. Naam verdachte heeft over de periode 2003-2008 meerdere contante bedragen van in totaal € 600.000, bestemd voor de Luxemburgse rekening van naam medeverdachte rechtspersoon 7, voorhanden gehad. Naam verdachte heeft ook contante stortingen gedaan in Oostenrijk op een rekening waartoe naam medeverdachte 1 en naam verdachte zelfstandig bevoegd waren. In 2010 heeft naam verdachte een actieve rol gehad bij het onderhandelen over de aankoop van het park naam recreatiepark. Naam verdachte heeft bij het opzetten van een nieuwe structuur van de vennootschappen gehandeld als eigenaar van de gelden. Maar ook aan zijn vader en aan derden als naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 3 heeft hij kenbaar gemaakt dat hij (mede)eigenaar is van de structuur en van de gelden. Uit taps blijkt dat hij uitstekend op de hoogte was van de constructie en de bezittingen van de diverse buitenlandse rechtspersonen, dat hij de beoogd begunstigde en opvolger van naam medeverdachte 1 was en dat het geld van hem (naam verdachte) afkomstig was.

Daarnaast begeeft naam verdachte zich in een omgeving van personen met criminele antecedenten. Het onderhouden van dit soort contacten valt ook onder de witwastypologieën.

De verdachte heeft zo een rol gespeeld bij het opzetten van een verhullende vennootschapsconstructie respectievelijk bij het storten, overboeken of voorhanden hebben van geldbedragen dan wel het kopen van onroerend goed en/of vakantieparken/ recreatieparken en daardoor meegewerkt aan het verhullen van de herkomst dan wel de rechthebbende, respectievelijk aan het voorhanden hebben dan wel omzetten van criminele gelden.

Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen in de ten laste gelegde periode.

Standpunt verdediging

De rechtbank stelt vast dat de verdediging de in de tenlastelegging vermelde bedragen en tegoeden wegens effecten, alsmede daarin genoemde vastgoedtransacties niet heeft bestreden. Zij heeft zich in de kern op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie er niet in is geslaagd om aan te tonen dat sprake is van gelden afkomstig uit enig misdrijf dan wel dat aan de hand van het onderzoek naar de financiële positie van naam medeverdachte 1 en diens ondernemingen het 'niet anders kan’ dan dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is. Voor deze conclusie moet iedere aannemelijke legale herkomst worden uitgesloten en dit is onmogelijk als er geen volledig beeld is verkregen, zoals in deze zaak het geval is, aldus de verdediging.

Beoordeling rechtbank

Juridisch kader “afkomstig uit enig misdrijf”

Voor een bewezenverklaring van het onderdeel "afkomstig is uit enig misdrijf" in artikel 420bis, eerste lid Sr is, gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp (waaronder alle zaken en vermogensrechten vallen) afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat bewezen wordt dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de feiten en omstandigheden – in beginsel; zie hierna – niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.

Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou volgen dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een zodanige verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet de bewijspositie in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht aan de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.

Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.

Gelet op voornoemd toetsingskader kan ook zonder concreet gronddelict een criminele herkomst van vermogensbestanddelen worden vastgesteld, maar dan moet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst kunnen worden uitgesloten. Het belang hiervan wordt nog versterkt doordat een veroordeling voor witwassen de weg kan openen naar verbeurdverklaring van wel ontneming van het gestelde witgewassen vermogen, zoals in dit geval ook door het openbaar ministerie is geëist.

Gronddelict?

In dit verband merkt de rechtbank het volgende op. Het openbaar ministerie heeft niet eenduidig een concreet gronddelict aangewezen dat de herkomst van het vermogen zou kunnen verklaren. Tegelijkertijd heeft het wel ‘mogelijke’ gronddelicten genoemd en feiten en omstandigheden genoemd die kennelijk bedoeld zijn om een verdacht licht te werpen op de herkomst van het omgezette of aanwezige vermogen dat wordt gerelateerd aan naam medeverdachte 1 (onderzoek naar verdovende middelen Paine, een veroordeling in België, zakelijke contacten naam medeverdachte rechtspersoon 8 / naam medeverdachte 4), al dan niet samen met naam verdachte (coffeeshop naam coffeeshop, criminele contacten). In het requisitoir wordt bijvoorbeeld, onder aanhaling van enkele taps, een verband gelegd tussen de opbrengsten van werkzaamheden van naam verdachte in de softdrugs-verkoop in naam coffeeshop en het omzetten van de opbrengsten door naam medeverdachte 1.

Daarmee lijkt de officier op twee gedachten te hinken. Het is echter van tweeën één: ófwel een concreet gronddelict wordt opgevoerd omdat het kan worden bewezen, ófwel het is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen; en dan is de vraag welke betekenis die vermelding heeft. In het laatste geval komt een grotere nadruk te liggen op de bewijsbaarheid dan wel aannemelijkheid van de overige feiten en omstandigheden die in onderlinge samenhang het ontbreken van een legale herkomst zouden kunnen onderbouwen.

Ook voor wat betreft de herkomst van het vermogen, heeft de officier van justitie niet een geheel eenduidig standpunt ingenomen. Pas in een laat stadium van de behandeling heeft het openbaar ministerie aangegeven er van uit te gaan dat sprake is van (uit misdrijf afkomstig) geld van naam verdachte, en niet van naam medeverdachte 1, zonder evenwel voldoende duidelijk de (uit de gepresenteerde omstandigheden volgende) suggestie weg te nemen dat de gelden die volgens het openbaar ministerie zijn witgewassen tenminste ten dele afkomstig zijn van (crimineel vermogen van) naam medeverdachte 1.

Dit alles brengt de rechtbank ertoe om, alvorens het vermoeden van witwassen nader te onderzoeken, (zelfstandig) te bezien of een mogelijk gronddelict in aanmerking komt, dit op basis van het dossier en de suggesties van de kant van de officier van justitie.

Mogelijke gronddelicten

Verdovende middelen-onderzoek Paine

Dit onderzoek is de aanleiding geweest voor het onderzoek Amaril. Paine heeft zich gericht op grootschalige illegale softdrugshandel. Deze verdenking heeft zich echter, ondanks de vermelde dwarsverbanden die in het politieonderzoek zijn genoemd (waaronder een familierelatie tussen naam medeverdachte 1 en de hoofdverdachte in Paine), niet uitgestrekt tot de verdachten in het onderzoek Amaril. Uit het dossier blijken geen concrete omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van de verdachten in het onderzoek Amaril bij bedoelde drugshandel.

Coffeeshop naam coffeeshop

Naam verdachte had met vergunning een coffeeshop in exploitatie in plaats 2, genaamd naam coffeeshop. De officier van justitie heeft melding gemaakt van een mogelijke rol van naam coffeeshop bij de (contante) stortingen ten gunste van naam medeverdachte rechtspersoon 1 en de andere buitenlandse vennootschappen en noemt het opvallend dat na de sluiting van naam coffeeshop in september 2009 ook de grote stortingen bij naam medeverdachte rechtspersoon 1 stopten. De officier van justitie wijst verder op het tapgesprek waarin naam medeverdachte 1 zegt dat hij voor zijn zoon naam verdachte “het lood” – volgens de officier van justitie geld, ‘al dan niet uit naam coffeeshop’ – over de hele wereld heeft weggebracht. Volgens de officier van justitie genereerde naam coffeeshop te weinig legale inkomsten om de geldstromen te verklaren, terwijl er aanwijzingen zijn dat sprake was van hoge ‘niet opgegeven’ omzetten (zeker 10 keer hoger dan opgegeven). De rechtbank begrijpt dat hiermee is bedoeld: zwart geld, dat is gestort bij naam medeverdachte rechtspersoon 1 en de andere buitenlandse vennootschappen. Door de officier van justitie wordt verwezen naar het ‘zaaksdossier witwassen’, waarin de mogelijkheid wordt genoemd van zogenoemde achterdeur-verkoop en/of andere handel in verdovende middelen.

Naam verdachte heeft hierover – samengevat  verklaard dat de opgegeven inkomsten van naam coffeeshop wel degelijk kloppen en dat de officier van justitie uitgaat van de onjuiste bevindingen van een destijds door de gemeente naam gemeente uitgevoerd onderzoek naar drugstoerisme.

De rechtbank stelt vast dat volgens informatie in het zaaksdossier witwassen naam verdachte vanaf juli 1997 als eenmanszaak de coffeeshop naam coffeeshop heeft geëxploiteerd. Daarvoor, vanaf 1988, was ter plaatse een koffiesalon en vervolgens een growshop gevestigd. Na wijziging van het gemeentelijke cannabisbeleid (in ‘nulbeleid’) is de exploitatie van de coffeeshop gestopt in september 2009. De gemiddelde aan de fiscus opgegeven jaaromzet in de periode 2003 tot en met 2009 was ongeveer € 100.000 en het resultaat was steeds niet hoger dan € 30.000.

Naar het oordeel van de rechtbank bieden de resultaten van het politieonderzoek niet zonder meer steun voor de aanname dat de contante stortingen geheel of deels afkomstig (kunnen) zijn uit inkomsten die een relatie met naam coffeeshop hebben. In het politieonderzoek zijn fictieve berekeningen van de omzet gemaakt op basis van informatie uit de bij de gemeentelijke ‘Nota cannabisbeleid 2009’ behorende ‘Nota tellingen’. De hierbij gehanteerde aannames zijn erg ruim en grofmazig. Zo zijn de tellingen (uitsluitend) gedaan in 2008, een jaar waarin volgens het onderzoek de gemeente werd overspoeld met een groot aantal drugstoeristen. De tellingen zijn bovendien beperkt gebleven tot week 2 en 4 van dat jaar, een korte periode met een beperkte representativiteit. Er zijn geen tellingen van bezoekers bij naam coffeeshop zelf geweest, terwijl er vier gedoogde coffeeshops waren in de gemeente en niet uitgesloten is dat naam coffeeshop minder aanloop had dan de andere coffeeshops en terwijl er daarnaast een (niet gespecificeerd) aantal illegale verkooppunten actief was. Verder is niet gebleken van enige relevante overtreding van de gedoogregels in de onderhavige jaren, hetgeen bij een zeer substantiële verzwegen omzet – het zou in de fictieve berekening gaan om (netto) inkomsten van grofweg € 500.000 tot € 2 miljoen per jaar – niet op voorhand goed denkbaar is, gelet op regels over de handelsvoorraad en het verbod van verkoop van harddrugs, alsmede gelet op de (jaren)lange periode waarin dit zou hebben plaatsgevonden.

Er is ook niet gebleken van (getuigen)verklaringen die concreet steun bieden aan de aannames in het politieonderzoek en in het requisitoir. Dit wordt niet anders door het tapgesprek tussen naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 4, waarin naam medeverdachte 1 zegt “Maar ik ging wel overal heel de wereld heen 't lood wegbrengen. Ik zeg, heb je me dan niet benut? Hij zegt, ja maar je vergeet een ding. Dat ik daar in die naam coffeeshop stond te snijen. Dat dat geld bracht”. Anders dan in het zaaksdossier witwassen als bevinding is opgenomen, blijkt hieruit niet dat naam medeverdachte 1 heeft aangegeven dat hij het wegbrengen van ‘lood’ (geld) voor zijn zoon naam verdachte heeft gedaan, in elk geval niet in de zin dat het geld van naam verdachte afkomstig zou zijn geweest. Deze passage uit het tapgesprek valt in de door naam verdachte gegeven toelichting immers evenzeer te passen in het scenario dat het ging over geld dat uiteindelijk voor hem (als erfgenaam) bestemd was. Dat naam verdachte tegen zijn vader zou hebben gezegd dat het “zijn” geld is, dient volgens hem niet in de letterlijke zin te worden opgevat. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij hiermee bedoeld heeft te zeggen dat hij aanspraak maakt op het geld van zijn vader na diens overlijden.

De rechtbank concludeert dat de suggesties van de officier van justitie over de (mogelijke) rol van naam coffeeshop bij de stortingen onvoldoende steun vinden in het dossier.

Contact naam medeverdachte 4 /verkoop naam medeverdachte rechtspersoon 8

Vervolgens verdient aandacht het standpunt van de officier van justitie over de door naam verdachte genoemde oorsprong van in elk geval een deel van de gestorte gelden, te weten aflossingen door naam medeverdachte 4 op een lening bij naam medeverdachte 1. naam verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van zijn vader een deel van die gelden heeft gestort bij de bank.

Volgens de officier van justitie is er geen aanwijzing dat de gestorte gelden afkomstig zijn uit terugbetalingen op een lening van naam medeverdachte 1 aan naam medeverdachte 4. De officier van justitie heeft het contact van naam medeverdachte 1 met naam medeverdachte 4 bovendien bestempeld als contact met een omgeving van personen met criminele antecedenten. Gewezen wordt op informatie over door naam medeverdachte rechtspersoon 8 te plaats 3 en naam medeverdachte 4 gepleegde strafbare feiten en op aanwijzingen dat naam medeverdachte 1 daarbij betrokken moet zijn geweest. Bovendien: als door naam medeverdachte 4 is betaald, is het geld evenzeer afkomstig van misdrijf, aldus de officier van justitie.

De rechtbank stelt voorop dat volgens informatie in het zaaksdossier witwassen naam medeverdachte 1 bestuurder en aandeelhouder is geweest van naam medeverdachte rechtspersoon 8. Naam medeverdachte 1 heeft deze vennootschap opgericht op 14 september 1999; hij was toen enig aandeelhouder. Naam medeverdachte 1 heeft in totaal € 1.000.000 ingebracht als stamkapitaal. Op 30 maart 2001 heeft naam medeverdachte 4 4,76% van de aandelen verworven en op 16 april 2003 de rest. Naam medeverdachte 4 is op eerstgenoemde datum bestuurder geworden. Naam medeverdachte 1 is afgetreden als bestuurder maar als adviseur betrokken gebleven bij naam medeverdachte rechtspersoon 8. Er is een notariële akte van 16 april 2003 over de aandelentransactie, waarbij een nog verschuldigde restkoopsom is genoemd van € 890.350, af te betalen tegen 6 % per jaar. Er is ook een onderhandse akte, gedateerd 2 maart 2003, waarin staat dat naam medeverdachte 4 € 1.700.000 is verschuldigd aan naam medeverdachte 1 tegen een rente van 6%, binnen 15 jaar terug te betalen. In het dossier is als bevinding opgenomen dat uit onderzoek niet is gebleken of deze schulden door naam medeverdachte 4 aan naam medeverdachte 1 zijn voldaan, of dat het een schijnconstructie betreft.

Naam medeverdachte rechtspersoon 8 is op 6 november 2003 failliet verklaard. Volgens de curator is sprake van openstaande verplichtingen wegens leveranties van goederen van in totaal circa € 14.000.000, verkregen door bedrog / oplichting.

Op 20 oktober 2003 heeft een bedrijf uit Engeland aangifte gedaan tegen naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 4 wegens bedrog in de periode 30 oktober 2002 tot 2 september 2003, betreffende 26 chalets met een totaalwaarde van GBP 328.123. Volgens de aangifte betreft dit een deel van een groter aantal chalets en was afgesproken dat deze (pas) in augustus / september 2003 zouden worden betaald. Bij de eerste contacten, vanaf oktober 2001, waren naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 4 de contactpersonen die samen in Engeland caravans bestelden. Betaling van de 26 chalets heeft niet plaatsgevonden. Er is ook door een aantal andere leveranciers van naam medeverdachte rechtspersoon 8 aangifte gedaan. Uit verklaringen volgt dat een groot deel van de bestellingen zijn gedaan door een in april 2003 aangetreden nieuwe inkoper, die korte tijd later is ontslagen. In de zogenoemde naam medeverdachte rechtspersoon 8 -fraudezaak is een vijftal verdachten vervolgd en veroordeeld, onder wie naam medeverdachte 4. Naam medeverdachte 1 is niet vervolgd. In het dossier is als bevinding opgenomen: “Daar naam medeverdachte 1 niet als verdachte werd aangemerkt, lijkt het niet aannemelijk dat het beschikbare contante geld afkomstig is van deze fraude”.

Deze bevindingen bieden onvoldoende steun voor de gedachte van de officier van justitie dat naam medeverdachte 1 betrokken moet zijn geweest bij door naam medeverdachte rechtspersoon 8 / naam medeverdachte 4 gepleegde strafbare feiten, met inbegrip van veronderstelde wetenschap bij naam medeverdachte 1 over door naam medeverdachte 4 gepleegde strafbare feiten. De enkele betrokkenheid van naam medeverdachte 1 in 2001 en 2002 bij de koop van chalets in Engeland kan die conclusie niet dragen. Voor wat betreft de onbetaald gebleven chalets was afgesproken dat deze in september 2003 betaald zouden worden. Uit het dossier blijkt niet van wetenschap van naam medeverdachte 1 van een vooropgezet of later opgekomen plan deze chalets onbetaald te laten. Daarbij past dat naam medeverdachte 1 – die in april 2001 zijn aandelen in naam medeverdachte rechtspersoon 8 had overgedragen en als bestuurder was teruggetreden – niet als verdachte is vervolgd en veroordeeld. Ook anderszins biedt het dossier geen concrete aanknopingspunten voor fraude / oplichting via naam medeverdachte rechtspersoon 8 door naam medeverdachte 1.

Evenmin kan worden geconcludeerd dat er geen rechtsgrond bestond voor betalingen door naam medeverdachte 4 aan naam medeverdachte 1 uit hoofde van de aandelentransactie. Het dossier ondersteunt juist het bestaan van een substantiële schuld van naam medeverdachte 4 aan naam medeverdachte 1. Vervolgens valt niet uit te sluiten dat feitelijk contante aflossingen hebben plaatsgevonden en dat naam verdachte dit contante geld vervolgens heeft gestort op een bankrekening. De stortingen vinden immers plaats ná de datum van bovengenoemde aandelentransactie en onderhandse akte.

De rechtbank concludeert, anders dan de officier van justitie, dat het standpunt van naam verdachte dat de bron van (een deel van) de gestorte gelden ligt in aflossingen op een geldlening, steun vindt in het dossier en niet onaannemelijk is.

Fiscaal gronddelict

Ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen "afkomstig (...) van enig misdrijf" in de zin van artikel 420bis Sr. Uit het hierna overwogene ten aanzien van witwastypologieën volgt dat constructies met geldstromen via buitenlandse bedrijven, met anonieme bestuurders, kunnen dienen tot het creëren van een niet te traceren paper trail. Er zijn aanwijzingen in de afgeluisterde gesprekken dat naam medeverdachte 1, in de laatste fase van de ten laste gelegde periode ook in gesprekken met naam verdachte, zocht naar mogelijkheden van anonimiteit in verband met veranderende fiscale wetgeving in Europa en dus niet alleen om zijn vermogen voor zijn familie verborgen te houden. Maar evenzeer kan sprake zijn van een zogenaamde ‘belastingvlucht’ of ‘belastingontwijking’, waarbij de constructie via buitenlandse rechtspersonen kan dienen om onder een fiscaal gunstiger klimaat te vallen. In geval van belastingontwijking is niet zonder meer sprake van illegaal handelen, ook indien het gaat om ‘belastingtechnisch’ verhuizen waarop naam medeverdachte 1 in een gesprek met een belastingadviseur en in verschillende andere gesprekken lijkt te duiden. De verdediging heeft gesteld dat naam medeverdachte 1 voor de belastingplichtige bedrijven in Nederland, Spanje en Duitsland altijd aan alle fiscale verplichtingen heeft voldaan, en zelf niet belastingplichtig was in Nederland. Wat hiervan zij, in het dossier is niet, laat staan met voldoende mate van zekerheid, vastgesteld dat van (strafbare) belastingontduiking sprake is, zodat dit als gronddelict niet in aanmerking komt.

Antecedenten naam medeverdachte 1 / Belgische veroordeling

Uit het dossier blijkt dat naam medeverdachte 1 in België in 2004 door de rechtbank is veroordeeld wegens witwassen in de periode 31 augustus 1999 tot en met 9 februari 2001 van een reeks bedragen in zes verschillende valuta. Bij arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 15 maart 2006 is het vonnis van de eerste rechter van 23 juni 2004 bevestigd. Uit het arrest van het Hof (bevestigd door het antecedentenonderzoek) blijkt dat naam medeverdachte 1 meermalen is veroordeeld tot zware straffen wegens vermogensdelicten. Het Hof overweegt hierover dat bij naam medeverdachte 1 “als vreemdeling in België” hieruit een “criminele ingesteldheid” bleek en: “het is aan te nemen dat hij een crimineel vermogen heeft”. Anders dan de aanname dat ook vóór de ten laste gelegde periode sprake moet zijn geweest van crimineel vermogen, wordt daarvoor niet met voldoende mate van concreetheid een gronddelict aangewezen, laat staan met voldoende mate van zekerheid vastgesteld.

Conclusie gronddelict

Uit het voorgaande volgt dat een nauwkeurig omschreven strafbare gedraging als gronddelict of ‘herkomstdelict’ niet is aangetoond. Daarmee komt de nadruk sterker te liggen op de overige feiten en omstandigheden die de verdenking van witwassen moeten dragen.

Witwasindicatoren

Typologieën

Ter onderbouwing van het standpunt dat de in de tenlastelegging genoemde vermogensbestanddelen uit enig misdrijf afkomstig waren, heeft het openbaar ministerie met nadruk gewezen op indicatoren voor witwassen. Daarvan vormen de zogenoemde ‘witwastypologieën’ een beschrijving van kenmerken die op basis van ervaring wijzen op witwassen. Het gaat daarbij dan doorgaans om op zichzelf niet verboden gedragingen, die echter in samenhang kunnen wijzen op pogingen om de herkomst van crimineel vermogen te verhullen.

Bij het ontbreken van een gronddelict hebben deze typologieën in feite een dubbele functie: ze vormen aanwijzingen voor het vermoeden van witwassen, maar kunnen vervolgens – bij ontbreken van een voldoende verklaring van de zijde van de betrokkene – de gedaante aannemen van bewijs.

In het dossier is uitvoerig onderzoek gedaan naar het geheel van de bedrijven die naam medeverdachte 1 had opgericht, naast onderzoek naar de natuurlijke personen naam medeverdachte 1, naam verdachte, naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2. Het openbaar ministerie kan worden gevolgd waar het gaat om de omstandigheid dat ten aanzien van de rechtspersonen sprake is van een uitgebreid netwerk, verspreid over verschillende landen, dat niet direct doorzichtig is (‘wirwar’). Ook de geldstromen, stortingen van grote hoeveelheden (contant) geld, het gebruik van derdengeldrekeningen van notarissen, offshore constructies via landen met een zekere mate van anonimiteit van de bestuurders en de vastgoedtransacties, vallen op. Het is alleszins begrijpelijk dat in het verlengde van het eerdere drugsonderzoek de politie onderzoek heeft gedaan naar de achtergronden van de verrichte transacties. Deze kant van het onderzoek, waarbij bedrijven en aanwezige vermogensdelen in kaart zijn gebracht, is nauwgezet uitgevoerd en heeft een uitgebreid dossier opgeleverd, mede op basis van een reeks rechtshulpverzoeken aan diverse landen.

Ten aanzien van de typologieën kan worden vastgesteld dat een aantal daarvan in dit geval van toepassing kan worden geacht. Bij nadere beschouwing zijn er echter ook relativeringen aan te brengen bij in het dossier gesignaleerde ‘opmerkelijkheden’.

De parken, financiering, hypotheekverstrekkingen en leningen, ABC-transactie

Het onderzoek zet in met de beschrijving van de aankoop van kavels van de vakantieparken naam vakantiepark 1 en naam vakantiepark 2 in 2007 en in 2011 op naam recreatiepark door de Holding. Dit betreft een bedrijf waarvan naam medeverdachte 1 bestuurder en later aandeelhouder was. Hetzelfde geldt voor naam medeverdachte rechtspersoon 3, dat gelden heeft overgemaakt op een rekening van de Holding in de vorm van leningen, waardoor naam medeverdachte rechtspersoon 3 in feite als financier is opgetreden. Hierover kan worden gezegd dat hiermee een financiële constructie werd geschapen waarbij de financiering door naam medeverdachte rechtspersoon 3, na overboekingen vanuit Luxemburg, via Gibraltar naar de Holding niet of minder zichtbaar was voor derden (met een rol voor verschillende notariskantoren via derdengeldrekeningen bij de leveringen). Dat neemt niet weg dat het hier dus geldstromen betreft binnen de eigen bedrijven van naam medeverdachte 1 als UBO, met – kennelijk – eerder in Luxemburg contant gestort geld. Dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 slechts een financieringsvehikel voor investeringen van de familie naam verdachte familie in vastgoed in Nederland, Duitsland en Spanje lijkt te zijn (geweest), dat ook blijft investeren bij tegenvallend resultaat, mag misschien opmerkelijk heten, maar kan ook worden gezien als een eigen keuze van de eigenaar (UBO).

Daarnaast wijst het openbaar ministerie op een ABC-transactie, waarbij Vakantiepark naam vakantiepark 3. Op 30 november 2010 het vakantiepark naam recreatiepark verkoopt aan naam recreatiepark. (de A-B levering) en dezelfde dag een verkoopovereenkomst wordt gesloten voor hetzelfde bedrag tussen naam recreatiepark en de Holding (de B-C levering). Hoewel ABC-transacties onder omstandigheden een indicatie kunnen opleveren voor fraude, valt in dit geval niet in te zien hoe deze transacties wijzen op witwasmotieven bij een van de verdachten. Immers, de verkoopprijs is gelijk voor beide transacties en geen van de verdachten is betrokken bij de A-B levering. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de betrokken notaris heeft geadviseerd over beide transacties. Dit duidt dus niet op witwassen.

Met betrekking tot de latere (na de aankoop van de parken) verstrekking van een totale hypothecaire zekerheid door de Holding aan naam medeverdachte rechtspersoon 3 op 13 november 2012 voor de eerder verstrekte leningen ten behoeve van de parken kan hetzelfde worden gezegd. De timing van deze hypotheken is wellicht opmerkelijk omdat het gebruikelijk is dat de lening- en hypotheekverstrekking gelijktijdig plaatsvinden, maar binnen het netwerk van de rechtspersonen van naam medeverdachte 1, waarbij hij (indirect) zowel de hypotheekgever als de hypotheeknemer was, in beginsel legitiem te noemen. Ook de omstandigheid dat het hypothecaire zekerheidsrecht is gevestigd voor een hoger bedrag dan de onderliggende leningen is vanuit deze achtergrond te begrijpen, nu naam medeverdachte rechtspersoon 3 (de hypotheekhouder) functioneerde als financieringsvehikel van naam medeverdachte 1 en niet onaannemelijk is dat op het moment van de hypotheekverstrekking rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 in de toekomst nog meer leningen zou verstrekken, die dan ook door dit zekerheidsrecht zouden kunnen worden gedekt.

Buitenlandse rechtspersonen, POA, Nominees

Het oprichten van buitenlandse rechtspersonen met een afgeschermde bestuursstructuur via een Nominee-constructie in samenwerking met Nederlandse rechtspersonen, het werken met volmachten: het is niet ongebruikelijk in het internationale zakendoen. Niet alle vennootschappen behoeven eigen activiteiten te hebben. De betrokken rechtspersonen zijn bovendien over een langere reeks van jaren opgericht en actief geweest.

Indien het door de politie opgestelde schematisch overzicht van de geldstromen tussen de rechtspersonen wordt bezien, dan komt het de rechtbank voor dat de ingewikkeldheid daarvan ook wel weer meevalt: buiten de financiering van het Spaanse onroerend goed via naam medeverdachte rechtspersoon 5 en naam medeverdachte rechtspersoon 6 zijn de contant in Luxemburg gestorte geldbedragen traceerbaar samengekomen bij naam medeverdachte rechtspersoon 3 (die functioneerde als leninggever) en vervolgens doorgestort naar onder meer de Holding en naam medeverdachte rechtspersoon 1.

Tussenconclusie

Mede op grond van deze relativeringen en het hiervoor weergegeven toetsingskader oordeelt de rechtbank dat alleen indien er geen feiten en omstandigheden zijn die wijzen op de mogelijkheid van een legaal verkregen vermogen, de genoemde typologieën de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat sprake is van uit misdrijf afkomstig vermogen. Een nader onderzoek naar desbetreffende feiten en omstandigheden in het dossier is dan ook van belang.

Mogelijkheid van legaal verkregen vermogen

Vermogen van naam medeverdachte 1 of naam verdachte ?

Niet uitgesloten is dat de geldbedragen in de tenlastelegging (ten dele) oorspronkelijk uit het vermogen van naam medeverdachte 1 afkomstig waren. De uiteindelijke zeggenschap over de verschillende rechtspersonen is pas laat in de pleegperiode, dan wel daarna (na het overlijden van naam medeverdachte 1 op 14 mei 2015) op naam verdachte overgegaan. Of en zo ja, voor welk deel en op welk moment naam verdachte over vermogensbestanddelen van naam medeverdachte 1 – anders dan als erfgenaam is – komen te beschikken, is op grond van het dossier niet met zekerheid vast te stellen. Van de € 600.000 contante stortingen op rekeningen van naam medeverdachte rechtspersoon 7 in Luxemburg heeft naam verdachte verklaard dat die door hem zijn verricht met het geld van naam medeverdachte 1. Er zijn taps waarin naam medeverdachte 1 gelden aan naam verdachte lijkt toe te schrijven, maar de vraag is hoe letterlijk die moeten worden genomen, mede gezien de vaak klagende en soms sarcastische toon waarin naam medeverdachte 1 in die taps over zijn zoon praat tegenover derden als naam medeverdachte 3.

De officier is in het requisitoir uitgegaan van een nauwe en bewuste samenwerking tussen naam verdachte en vader naam medeverdachte 1 (en de rechtspersonen) en heeft – zo begrijpt de rechtbank – op grond van mededelingen van naam medeverdachte 1 in tapgesprekken het (zij het niet geheel eenduidige; zie hiervoor) standpunt ingenomen dat het geld van naam medeverdachte 1 in werkelijkheid van naam verdachte was (geworden).

Gelet op deze ‘versmelting’ van de vermogens van naam medeverdachte 1 en naam verdachte, het later door de officier van justitie ingenomen standpunt dat sprake is van (uit misdrijf afkomstig) geld van naam verdachte (en niet van naam medeverdachte 1 ), de eerdere suggestie dat de gelden deels afkomstig zijn van (crimineel vermogen van) naam medeverdachte 1, en het ontbreken van duidelijke aanwijzingen voor een gronddelict, is de vraag of naam medeverdachte 1 dan wel naam verdachte het vermogen heeft ingebracht niet met voldoende zekerheid te beantwoorden.

Geen verklaring naam medeverdachte 1

Voor het verkrijgen van de hiervoor bedoelde aanwijzingen omtrent de mogelijkheid van legaal verkregen vermogen is doorgaans in de eerste plaats de verklaring van de verdachte zelf van belang. Met het overlijden van naam medeverdachte 1 is een drempel ontstaan voor een nader onderzoek naar de herkomst van eventueel legaal vermogen van vóór die tijd. naam medeverdachte 1 heeft behoudens een telefonische, globaal te noemen verklaring tegenover een verbalisant, geen verklaring afgelegd na de ‘klapdag’. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdachte van deze omstandigheid niet eenzijdig het processuele nadeel dient te dragen. Uit de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden kan in voldoende mate worden afgeleid wat de hier bedoelde verklaring van naam medeverdachte 1 naar verwachting en in de kern zou (kunnen) inhouden.

In de lijn van het voorgaande moet ook worden vastgesteld dat betrekkelijk weinig historische gegevens, zoals administratie en/of fiscale aanslagen, voorhanden zijn die (in ontlastende zin) van belang hadden kunnen zijn voor de verdachte. Voor zover aangenomen kan worden dat dit is toe te rekenen aan naam medeverdachte 1, is ook dit een omstandigheid die niet eenzijdig in het nadeel van de verdachte mag uitpakken. Een en ander komt hierna nader aan de orde.

Aanwijzingen voor legaal vermogen; verklaringen

Ondanks deze onderzoeksdrempel heeft de verdediging gewezen op handels- en bedrijfsactiviteiten die naam medeverdachte 1 in een aantal decennia heeft ondernomen. Daartoe heeft de verdediging ter zitting in tweede instantie een beperkt aantal stukken overgelegd, waarvan het openbaar ministerie terecht stelt dat die eerder hadden kunnen worden gepresenteerd. Dit neemt niet weg dat het oorspronkelijke dossier ook aanwijzingen bevat voor eerdere bedrijvigheid en handel door naam medeverdachte 1. In de eerste plaats zijn er diverse verklaringen die daar op duiden.

Uit de stukken blijkt dat naam medeverdachte 1 ook in de jaren na 2000 met caravans en chalets in de weer was ( naam medeverdachte rechtspersoon 8 -zaak, vakantieparken).

Aanwijzingen voor legaal vermogen; verder onderzoek

In de tweede plaats is in het onderzoek getracht om een legale herkomst van het vermogen vast te stellen. Uit het relaas bij het witwasdossier volgt dat daarbij is gekeken naar traceerbare inkomsten van zowel naam medeverdachte 1 als naam verdachte die een verklaring zouden kunnen vormen voor de contante stortingen op bijvoorbeeld de Luxemburgse bankrekeningen. Uit het onderzoek naar de legale inkomsten van naam medeverdachte 1 en naam verdachte, die zouden kunnen bestaan uit aangegeven inkomen bij de belastingdienst, inkomsten uit ‘huidige’ ondernemingen gedurende onderzoeksperiode en/of inkomsten uit betrokkenheid bij ondernemingen voor 2003, komt volgens het dossier naar voren dat de legale inkomsten geen verklaring kunnen vormen voor de herkomst van het totaal aan contant gestorte gelden te Luxemburg van € 3.792.130. Grond voor deze conclusie vormen voor een belangrijk deel de gegevens uit documenten gevoegd bij een bezwaarschrift van naam medeverdachte 1 tegen een door de fiscus opgelegde aanslag 2009. Daaruit blijkt dat naam medeverdachte 1 in de jaren ’70 actief is geweest in de caravanhandel en in de jaren ’80 en ’90 heeft geleurd met tapijten en bestek. De omvang en resultaten van deze activiteiten blijken niet uit de documenten. De documenten bevatten wel informatie over de aanschaf door naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 5 in 1976 in het Verenigd Koninkrijk van een fabriekspand en van het bedrijf ABC Caravan Company Ltd, dat kennelijk in 1978 failliet is gegaan, waarna geen vermelding van Abrahams meer is gezien. Uit de stukken van de bezwaarschriftprocedure concludeert de onderzoeker / verbalisant dat naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 5 vanaf halverwege de jaren '70 in Nederland een aantal vennootschappen dreven die handelden in stacaravans en vanaf 1976 een caravanfabriek gehad hebben in Grimsby, UK, maar dat uit de stukken niet blijkt dat met deze bedrijven veel geld verdiend is.

Onderzoek naar de tapijthandel door naam medeverdachte 1 in de jaren ’80 levert enige informatie op over ondernemingen, maar uit de stukken blijkt niet welke resultaten zijn behaald en wat de betrokkenheid van naam medeverdachte 1 was.

Hetzelfde geldt voor het onderzoek in de stukken van de bezwaarschriftprocedure naar ondernemingen (het betreft dan naam medeverdachte rechtspersoon 3, naam medeverdachte rechtspersoon 4 en naam medeverdachte rechtspersoon 7) in de jaren ’90. Uit die stukken blijkt verder dat begin jaren '90 naam medeverdachte rechtspersoon 7 bestek heeft gekocht en dat door naam medeverdachte 1 en naam medeverdachte 6 een onderneming genaamd naam medeverdachte rechtspersoon 9 in Spanje is ingeschreven. De bedrijfsactiviteiten en resultaten van deze onderneming blijken niet uit de stukken.

Met betrekking tot de jaren ’00 is in het proces-verbaal naast bespreking van de betrokkenheid van naam medeverdachte 1 in naam medeverdachte rechtspersoon 8 (waarover hiervoor een en ander is overwogen) en een document buitenlands belastingplichtige UK uit 2003, gesteld dat over de activiteiten/bedrijven in de jaren na 2003 geen stukken zijn opgenomen.

Kort samengevat blijkt uit de wel opgenomen documenten over de periode 1975-2002 dat naam medeverdachte 1 betrokken was bij een aantal bedrijven in verschillende landen, die relatief korte perioden actief zijn geweest. Wat de opbrengsten zijn geweest blijkt niet uit de stukken.

Op 22 december 2015 is het Verenigd Koninkrijk per rechtshulpverzoek gevraagd onderzoek te doen naar – samengevat – de vermeende handel van naam medeverdachte 1, in het bijzonder de handel in caravans vanuit Engeland. Daarop is een voorlopig antwoord ontvangen in 2016, met als enige informatie over naam medeverdachte 1 dat hij in 2006 bewoner is geweest van een woning in Kingston Upon Hull. Een Engels intern verzoek om belastinggegevens heeft blijkbaar geen follow-up gekregen.

Van dit laatste onderzoek kan worden gezegd dat het niet afgerond is, waarbij op de gestelde – op zich logische – vragen geen afdoende beantwoording is gekomen.

Van het eerste onderzoek kan worden gezegd dat het – bij gebrek aan andere informatie – nogal eenzijdig steunt op de documenten die in de bezwaarschriftenprocedure door naam medeverdachte 1 naar voren zijn gebracht.

De reeks rechtshulpverzoeken aan verschillende landen hebben zich, zo vat de rechtbank samen, geconcentreerd op vragen rond ingezetenschap, bedrijven, vastgoed en rekeningen op naam van naam medeverdachte 1 en/of een of meer rechtspersonen. Daarnaast is gevraagd naar fiscale gegevens, waarover de bevraagde landen Duitsland, Spanje, Oostenrijk, België, Luxemburg, Monaco, Cyprus en Malta niet beschikten.

Vervolgens zijn in het kader van het vooronderzoek op verzoek van de verdediging twee getuigen gehoord die meer over de bedrijvigheid van naam medeverdachte 1 zouden kunnen vertellen.

Informatietekort en tussenoordeel

Uit de hiervoor genoemde verklaringen en onderzoeksresultaten zijn – met alle onvolkomenheden – wel aanwijzingen te halen voor een breed palet aan soorten bedrijfs- of handelsactiviteiten van naam medeverdachte 1. Uit de verklaringen van de beide laatste getuigen kan voorts worden geconcludeerd dat er bij naam medeverdachte 1 door de jaren heen, en in ieder geval voor de ten laste gelegde periode, kennelijk sprake was van een gebrekkige administratie. Dat brengt de rechtbank bij een hobbel in dit dossier.

De Dienst Regionale Recherche heeft zo goed en zo kwaad als het gaat onderzoek gedaan naar de inkomsten en het vermogen van naam medeverdachte 1 over de verschillende perioden en uit de verschillende landen. Het onderzoek is omvangrijk te noemen en breed ingestoken, maar ook kan achteraf worden gezegd dat dit in het kader van de bewijsvoering van het onderhavige witwassen over zoveel jaren en in zoveel landen nogal ambitieus is geweest. Er is opvallend weinig informatie – met als een van de uitzonderingen de hiervoor opgesomde documenten ontleend aan een bezwaarschriftenprocedure – naar boven gekomen over inkomsten en vermogen van naam medeverdachte 1 in de vroege jaren.

Een verklaring daarvoor kan zijn dat naam medeverdachte 1 alle moeite heeft gedaan om zijn vermogen te verhullen. Het verspreiden over verschillende landen van zijn activiteiten, zijn eigen verplaatsingen/verhuizingen en het daarbij gebruik maken van constructies die zijn relatie tot dat vermogen zouden kunnen toedekken, hebben dat ongetwijfeld in de hand gewerkt. De rechtbank acht het ook waarschijnlijk dat een deel van het informatiegebrek samenhangt met een miskenning van, dan wel minachting voor, het belang van een sluitende financiële administratie aan de kant van naam medeverdachte 1. De veroordelingen van naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 2 bij uitspraak van heden wegens valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met naam medeverdachte 1 ondersteunen dat beeld.

Echter, de verklaringen van verschillende getuigen, en de poging om de levensloop van naam medeverdachte 1 te beschrijven, roepen ook een beeld op van een leven met verschillende, nauwelijks gedocumenteerde activiteiten van zeer diverse aard, in vele landen ondernomen, en verspreid over meer dan vier decennia, waarvan achteraf de precieze aard en omvang dan wel een verifieerbare financiële verantwoording niet meer te achterhalen zijn. Dat het onderzoek naar de legale inkomsten over vele jaren deels gemankeerd is, is dan ook voor een groot deel te wijten aan het tijdsverloop. Voor een ander deel is het toe te schrijven aan het overlijden van naam medeverdachte 1 als degene die mogelijk meer duidelijkheid had kunnen verschaffen.

Dat alles maakt het naar het oordeel van de rechtbank feitelijk onmogelijk om, zoals het openbaar ministerie niettemin heeft gedaan, in deze zaak te concluderen dat een legale herkomst voor het aangetroffen vermogen kan worden uitgesloten.

Gelet op de hiervoor besproken aanwijzingen voor een breed palet aan soorten bedrijfs- of handelsactiviteiten van naam medeverdachte 1, is de stelling dat de beschikbare documenten uit de periode 1975 tot en met 2003 geen verklaring (kunnen) bieden voor het contant gestorte vermogen in de jaren vanaf 2003 of de omwisseling naar euro’s ultimo 2001, naar het oordeel van de rechtbank bij het ontbreken van voldoende nadere informatie die bedoelde activiteiten als bron van legaal inkomen zou diskwalificeren, te kort door de bocht.

Met de opsomming van omstandigheden in paragraaf 3 van het requisitoir die volgens het openbaar ministerie een legale herkomst zouden uitsluiten, is dit oordeel niet weerlegd. Die gestelde omstandigheden - samengevat: geen voldoende legale inkomsten, de wens tot anonimiteit van vader en zoon naam verdachte, naam coffeeshop, geen aanwijzingen voor vermogen bij naam medeverdachte 1 of naam verdachte, een Belgische veroordeling van naam medeverdachte 1, antecedenten van beiden en een ‘mogelijk fiscaal gronddelict’ - zijn in het voorgaande besproken en kunnen ook in onderlinge samenhang niet de conclusie dragen dat een legale herkomst is uitgesloten.

Dat door de jaren heen ook illegale activiteiten hebben plaatsgevonden is, mede gezien de antecedenten van naam medeverdachte 1, niet vergezocht. Er is echter geen enkel zicht op de vraag of, en zo ja in welke orde van grootte, naam medeverdachte 1 hieraan vermogen heeft overgehouden. Van de andere kant laat het gebrek aan voldoende financiële documentatie, en het ontbreken van gegevens, juist de mogelijkheid open dat (tevens) sprake was van legale inkomsten waarvan niet zonder meer uit te sluiten is dat die in de miljoenen zijn gelopen. Voor zover sprake zou zijn geweest van illegale inkomsten, is daarom moeilijk te bepalen of deze een (relevante) bijdrage hebben geleverd aan het vermogen van naam medeverdachte 1.

De verwijzing van de officier naar de eerder genoemde veroordeling van naam medeverdachte 1 door de Belgische rechter ondervangt het informatietekort niet. Volgens de officier volgt uit deze veroordeling wegens witwassen dat geen sprake was van legaal vermogen bij naam medeverdachte 1 of naam medeverdachte rechtspersoon 7 vóór 2001, zodat later gestorte gelden niet zouden kunnen voortkomen uit vroegere handelsactiviteiten van naam medeverdachte 1. Wat er verder van de bewijsconstructie in arrest en vonnis zij, de rechtbank is van oordeel dat deze veroordeling, die betrekking heeft op een reeks wisseltransacties bij een Belgisch wisselkantoor in de periode 30 augustus 1999 tot en met 9 februari 2001 ten behoeve van naam medeverdachte rechtspersoon 7., een te beperkte grondslag is voor de vaststelling dat van legaal vermogen van naam medeverdachte 1 in de periode daarvoor geen sprake was.

Conclusie “afkomstig uit enig misdrijf”

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het strafrechtelijk onderzoek niet tot resultaat heeft gehad dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen gelden en bezittingen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Enerzijds spelen er – deels te relativeren – witwas-typologieën, anderzijds is op grond van diverse feiten en omstandigheden een legale herkomst van de vermogensbestanddelen niet uitgesloten, waarbij bijzonderheden spelen door tijdsverloop / informatietekort. Aan die feiten en omstandigheden komt zodanig gewicht toe, dat een overall -weging tot de conclusie leidt dat niet bewezen is dat sprake is van uit misdrijf afkomstig vermogen.

Eindconclusie

De hiervoor genoemde conclusie met betrekking tot het niet uitgesloten zijn van een legale herkomst heeft tot gevolg dat een bestanddeel van de witwasbeschuldiging aan het adres van de verdachte niet bewezen is, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^