Wanneer heeft een verdachte de “herkomst” van een geldbedrag en rechthebbende op dat bedrag “verhuld”?
/Hoge Raad 23 januari 2023, ECLI:NL:HR:2024:47
De Verdachte is door het gerechtshof Den Haag wegens witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof een inbeslaggenomen geldbedrag van €23.000 verbeurdverklaard.
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Witwasvermoeden
Verbalisanten verbalisant 1 en verbalisant 2 hebben het volgende waargenomen.
Op 28 augustus 2020 stond in de Kaapstraat te Rotterdam, ter hoogte van de achterzijde van café A een man die het autoverkeer nauwlettend in de gaten hield. Hij keek namelijk de passerende auto’s in, ook het onherkenbare voertuig verbalisant 1 en verbalisant 2. Zij keerden om en reden terug naar de Kaapstraat. Zij parkeerden hun voertuig zo’n 15 meter van de Transvaalstraat. Zij zagen dat de man hun kant op kwam lopen en in hun auto bleef kijken. Toen hij tot enkele meters was genaderd, stopte hij. De man draaide zich weer om en liep terug naar waar hij eerst stond, schichtig om zich heen keek en weer in passerende auto’s keek. Korte tijd later stopte er een grijskleurige BMW bij de man. De man liep enigszins vertwijfeld naar de bestuurderszijde en voerde een gesprek met de bestuurder. De man liep weg richting De Goede Hoopstraat en de BMW werd enkele meters verplaatst. De man liep terug naar de BMW en had een gevuld tasje in zijn hand. Hij gaf dat tasje door het geopende raam aan bestuurderszijde aan de bestuurder van de BMW. De BMW reed weg in de richting van de Transvaalstraat.
Korte tijd later is de betreffende BMW gecontroleerd door verbalisanten verbalisant 3 en verbalisant 4. De Verdachte was bestuurder van de BMW. Op de bijrijdersstoel zat Betrokkene 1.
Beiden spraken en begrepen volgens verbalisanten de Nederlandse taal. Verbalisanten hebben gevraagd of er zich drugs, wapens of grote geldbedragen in de auto bevonden en de Verdachte en zijn bijrijder hebben daar ontkennend op geantwoord. Bij een daarop volgende fouillering van Betrokkene 1 vonden verbalisanten een door elastiek bij elkaar gebonden stapel bankbiljetten van €20 tot een totaal van €2.000. In antwoord op een daarop volgende vraag van verbalisant antwoordde de Verdachte dat er zich in de auto nog €23.000 bevond. Daarbij wees de Verdachte op een plastic tas die op de bestuurdersstoel lag.
In de plastic tas bleek inderdaad €23.000 te zitten. Het betrof biljetten van tien en twintig euro, welke in drie grote stapels bij elkaar werden gehouden door elastiek. Het betrof twee stapels van biljetten van €20 en één stapel van biljetten van €10.
Na de cautie te hebben gekregen heeft de Verdachte verklaard dat hij het geld van een vriend had gekregen en dat hij er een auto voor moest gaan kopen.
Tijdens het verhoor op het politiebureau heeft Verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden vloeit een vermoeden van witwassen voort dat door de Verdachte kan worden weerlegd met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de aanwezigheid van het geldbedrag.
De raadsman van Verdachte heeft in antwoord op de zogenaamde witwasbrief die de Verdachte had gekregen, een foto opgestuurd van een overeenkomst tussen de Verdachte en Betrokkene 2, gedateerd 22 juli 2020 waarin een autoruil wordt beschreven en waarin opgemerkt wordt dat de daadwerkelijke transactie en betaling van €10.000 heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. Tevens staat er in de opmerking dat overschrijving van het kenteken op naam van Betrokkene 2 heeft plaatsgevonden op 29 september 2020.
Verdachte verkocht aan Betrokkene 2 een Kia en verkreeg in ruil daarvoor een BMW plus €10.000. Dit betreft de BMW waar Verdachte in is aangehouden.
Uit gegevens van de RDW zoals weergegeven in het proces-verbaal van 21 oktober 2020 van verbalisant blijkt dat de betreffende Kia op 29 augustus 2020 van de naam van Verdachte is overgeschreven naar Betrokkene 2. De betreffende BMW is op 19 september 2020 overgeschreven van de naam van Betrokkene 2 op Betrokkene 3. Betrokkene 3 blijkt een broer van de Verdachte te zijn.
Tevens heeft de raadsman overgelegd een foto van een handgeschreven schuldbekentenis, gedateerd 22 augustus 2020, waarin de Verdachte een schuld van €15.000 bekend te hebben aan Betrokkene 4 en waarin is bepaald dat het geleende bedrag in contanten moet worden terugbetaald.
Verklaring van de Verdachte over de herkomst van het geld
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Verdachte een verklaring afgelegd over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag van €23.000. Verdachte zou €10.000 in de Kaapstraat in Rotterdam in een plastic tasje hebben gekregen van Betrokkene 2 als onderdeel van de autoruil. Dit was kort voor de aanhouding. De geruilde auto’s verschilden in waarde, waardoor Betrokkene 2 de €10.000 contant heeft bijbetaald. Daarnaast zou de Verdachte €15.000 hebben geleend van Betrokkene 4. Dat geldbedrag zou hij aan een bevriende autohandelaar genaamd Betrokkene 5 hebben gegeven om een auto mee te kopen. Betrokkene 5 zou de auto vervolgens met winst hebben verkocht en de €15.000 weer hebben teruggegeven aan de verdachte. Die €15.000 had Verdachte toevallig op dezelfde dag contant terug gekregen als Betrokkene 2 het bedrag van €10.000 heeft betaald. Na ontvangst van het tasje met geld van Betrokkene 2 heeft de Verdachte die €15.000, die hij van Betrokkene 5 terug had gekregen, ook in het tasje gestopt. Daarvoor lag die €15.000 in de middenconsole van zijn auto.
De Verdachte zou van het totaalbedrag vervolgens €2.000 hebben gegeven aan Betrokkene 1, de persoon die bij Verdachte in de auto zat, omdat de Verdachte hem dat nog schuldig zou zijn.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de Verdachte hoogst onwaarschijnlijk is. De verklaring wijkt af van de onmiddellijk na de vondst van het geld tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring dat hij het geld van een vriend had gekregen om een auto mee te kopen en dat hij het ook niet precies wist.
Ter zitting heeft de Verdachte gezegd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar dat is niet aannemelijk nu verbalisanten constateerden dat de Verdachte Nederlands sprak en begreep en de Verdachte bij de politie is verhoord zonder gebruikmaking van een tolk en noch de verdachte, noch diens bij dat verhoor aanwezige (toenmalige) raadsman, daar enige opmerking over hebben gemaakt.
Tevens is de verklaring van de Verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op cruciale details niet te rijmen met de verklaringen van andere betrokkenen en andere omstandigheden.
Betrokkene 4 heeft op 8 maart 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet meer weet wat het exacte bedrag was dat zij aan de Verdachte heeft geleend, maar dat zij het bedrag nog kon opzoeken in haar bankafschriften. Op 9 maart 2021 heeft Betrokkene 4 schermafbeeldingen opgestuurd van een afschrijving van haar bankrekening van 18 mei 2020 met als omschrijving “bestelling eurobiljetten”. De afschrijving betrof een bedrag van €14.000. Dat komt niet overeen met de verklaring van de Verdachte dat hij €15.000 zou hebben gekregen van Betrokkene 4.
Ook komt de verklaring van de Verdachte dat hij €2.000 aan Betrokkene 1 heeft gegeven niet overeen met de verklaring van Betrokkene 1 van 29 augustus 2020 bij de politie. Betrokkene 1 verklaarde namelijk dat het bij hem aangetroffen geldbedrag van hem is en dat hij dat had meegenomen uit Turkije.
Betrokkene 2 is op 19 oktober 2020 door de politie telefonisch als getuige gehoord en op 8 maart 2021 bij de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat de overgelegde overeenkomst door Betrokkene 2 op verzoek van de Verdachte achteraf is opgesteld. Hij heeft ook verklaard dat hij het contante geld via een vriend aan Verdachte heeft doen toekomen, terwijl de Verdachte verklaarde dat hij het tasje van Betrokkene 2 had ontvangen.
Ook is de verklaring van de Verdachte dat hij na ontvangst van het tasje met €10.000 de eerder die dag ontvangen €15.000 daarbij had gestopt, onwaarschijnlijk. Het contante geld is blijkens de foto's in drie keurig op steeds dezelfde wijze samengebonden stapeltjes biljetten van respectievelijk €10 en €20 aangetroffen. Verdachte kan in het korte tijdsbestek dat hem hiervoor beschikbaar was tussen de waarneming van de overhandiging van het tasje en de staandehouding, dit niet hebben gedaan.
De BMW die Betrokkene 2 aan Verdachte zou leveren in ruil voor de Kia is niet op verdachtes naam overgeschreven, doch op naam van de broer van de verdachte. Die overschrijving heeft plaatsgevonden drie weken na de aanhouding van de verdachte. Ook de overschrijving van het kenteken van de Kia naar Betrokkene 2 heeft plaatsgevonden na aanhouding van verdachte, namelijk op 29 augustus 2020. Het enkele feit dat de Verdachte toen nog vast zat op het bureau maakt die late overschrijving niet anders.
De verklaring van Verdachte voor de herkomst van het geld is een achteraf geconstrueerd samenstel van verzinsels dat de Verdachte heeft geprobeerd te onderbouwen met achteraf opgestelde stukken die telkens niet blijken te kloppen met verifieerbare overige details uit het dossier. Daarmee geconfronteerd komt de Verdachte met een ander verzinsel dat op onderdelen weer niet klopt met details uit het dossier.
Conclusie
Derhalve is het hof van oordeel dat de verklaring die de Verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Met het overleggen van de stukken probeert Verdachte de werkelijke herkomst van het geld te verhullen.
Het aldus door de Verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Nu vastgesteld wordt dat de Verdachte het geld op straat overhandigd heeft gekregen terwijl het in een plastic tasje was verborgen in stapeltjes biljetten van €20 respectievelijk €10 concludeert het hof, anders dan de advocaat-generaal, dat dit geld niet onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring niet toereikend is gemotiveerd, omdat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de Verdachte de ‘herkomst’ van het geld en de rechthebbende op het geld heeft ‘verhuld’.
Beoordeling Hoge Raad
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrippen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ zijn gebruikt in de betekenis die deze begrippen hebben in die bepaling.
De bestanddelen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, Sr, hebben betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht te bemoeilijken op – onder meer – de herkomst van een voorwerp en wie de rechthebbende op een voorwerp is. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. (Vgl. HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236.)
Het hof heeft geoordeeld dat de Verdachte “met het overleggen van de stukken” – waarmee het hof het oog heeft op de stukken die de Verdachte naar aanleiding van de witwasbrief heeft doen overleggen en waarover door de Verdachte op de terechtzitting in hoger beroep een verklaring is afgelegd die door het hof is aangemerkt als een “achteraf geconstrueerd samenstel van verzinsels” – heeft geprobeerd de werkelijke herkomst van het geld en kennelijk ook de rechthebbende daarop te verhullen. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd. Het hof heeft immers bewezenverklaard dat het verhullen van de herkomst van het geld en van de rechthebbende daarop heeft plaatsgevonden “op 28 augustus 2020”, terwijl het overleggen van de stukken en het afleggen van een verklaring daarover na die datum hebben plaatsgevonden. Ook voor het overige kan uit de bewijsvoering niet volgen dat van ‘verhullen’ van de ‘herkomst’ van het geld en van de rechthebbende daarop sprake is geweest. De enkele omstandigheid dat het geldbedrag op de door het hof vastgestelde wijze – in een auto op een bestuurdersstoel in drie samengebonden stapels met bankbiljetten van tien en twintig euro – op 28 augustus 2020 is aangetroffen, is daarvoor niet voldoende, terwijl de door de Verdachte direct daarna gegeven verklaring dat hij het geld van een vriend had gekregen om daarvan een auto te kopen, waarbij die verklaring door het hof kennelijk als ongeloofwaardig is beschouwd, gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan, niet van zodanige aard was dat deze geschikt was om het zicht op de ‘herkomst’ van het geldbedrag en de rechthebbende daarop te ‘verhullen’.
Het cassatiemiddel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.