Wat als een benadeelde partij na eerste aanleg en voor de behandeling in hoger beroep overlijdt en een neef zich dan voegt?
/Hoge Raad 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:439
Deze zaak ziet op de woningoverval op een bejaarde man. De verdachte en medeverdachte hebben het 79-jarige, in zijn woning slapende slachtoffer aan zijn polsen en enkels hebben vastgebonden. Slachtoffer werd daarop wakker en zag dat verdachte en medeverdachte elk aan een zijde van zijn bed stonden, waarbij één van hen een mes in zijn hand had. Zowel verdachte als medeverdachte heeft slachtoffer vervolgens op hoofd geslagen, waarna één van hen slachtoffer ook meermalen met mes in zijn hoofd, hals en handen heeft gestoken. Daarna hebben verdachte en medeverdachte slachtoffer vastgebonden achtergelaten.
Het slachtoffer is hieraan niet overleden, pas na de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het slachtoffer heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en twee maanden wegens medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ook heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €4.684 en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de benadeelde partij zich in hoger beroep rechtsgeldig heeft gevoegd.
Beoordeling Hoge Raad
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.684 en voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daartoe heeft het onder meer overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.684,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij is voordat hij de gelegenheid heeft gehad schriftelijk kenbaar te maken dat hij zich in hoger beroep opnieuw voegde, overleden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij tegenover zijn neef de wens en het voornemen heeft geuit om zich in hoger beroep opnieuw te voegen voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
Op grond van artikel 421 lid 3 Sv kan, voor zover de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich in hoger beroep (opnieuw) voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Uit artikel 51g leden 1 en 3 Sv volgt dat deze voeging geschiedt door (kort gezegd) schriftelijke opgave van de vordering aan de officier van justitie of door mondelinge opgave aan de rechter ter terechtzitting. Uit de wettelijke bepalingen volgt verder dat de erfgenamen van een benadeelde persoon als bedoeld in artikel 51f lid 2 Sv zich ter zake van de daar genoemde vorderingen uitsluitend in het strafproces kunnen voegen in het – zich hier niet voordoende – geval waarin deze benadeelde ten gevolge van het strafbare feit is overleden.
Het oordeel van het hof dat de inmiddels overleden benadeelde partij zich rechtsgeldig in het hoger beroep heeft kunnen voegen omdat hij vóór zijn overlijden tegenover zijn neef en erfgenaam de wens en het voornemen daartoe heeft geuit maar deze erfgenaam van de benadeelde die wens tot voeging in hoger beroep pas na het overlijden van de benadeelde naar voren heeft kunnen brengen, geeft tegen die achtergrond blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Het cassatiemiddel – waarin niet wordt geklaagd over de schadevergoedingsmaatregel die voor dezelfde feiten en voor een gelijk bedrag is opgelegd als de toegewezen vordering van de benadeelde partij – klaagt daarover terecht. Een vernietiging door de Hoge Raad van de beslissing van het hof tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde schade laat echter de verplichting voor de verdachte tot betaling van de voor dezelfde feiten en voor een gelijk bedrag opgelegde schadevergoedingsmaatregel in stand, nu de klacht zich niet keert tegen de materiële verschuldigdheid van de schade (vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1932, rechtsoverweging 2.4). Daarom heeft de verdachte onvoldoende belang bij de klacht over de beslissing van het hof met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde schade. Het cassatiemiddel kan om die reden niet tot cassatie leiden.
Lees hier de volledige uitspraak.