Wat is het gevolg van vormverzuim (schending discriminatieverbod) in bestuursrechtelijk onderzoek op opvolgende strafzaak?
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9801
Standpunt advocaat-generaal
In het bestuursrechtelijk onderzoek dat voorafgegaan is aan het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van discriminatie. De gemeente heeft een themacontrole gehouden waarbij louter mensen van Turkse komaf zijn gecontroleerd. Hiervoor was geen zwaarwichtige reden. Er is sprake geweest van schending van artikel 1 van de Grondwet.
De resultaten van het bestuursrechtelijk onderzoek zijn doorslaggevend voor het strafrechtelijk onderzoek. Dus alles wat uit het bestuursrechtelijk onderzoek voortvloeit dient uitgesloten te worden van het bewijs. Alleen de verklaring van Verdachte blijft dan over en dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal en dit inhoudelijk bevestigd, maar in aanvulling daarop ook nog het volgende aangevoerd.
Het bestuursrechtelijke onderzoek is onrechtmatig geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 12 september 2017 (ECLI:CRVB:2017:3166, r.o. 4.7) overwogen dat het onrechtmatig onderzoek doorwerkt in de verklaring die naar aanleiding van het onrechtmatige onderzoek is afgelegd. Anders dan de advocaat-generaal is de raadsman van oordeel dat ook de verklaring van Verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Verdachte dient vrijgesproken te worden.
Oordeel hof
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat in het bestuursrechtelijk onderzoek sprake geweest is van een schending van het discriminatieverbod. De gemeente heeft de themacontrole waar Verdachte ook deel van uitmaakte beperkt tot enkel bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst of nationaliteit. Het hof is niet gebleken van zwaarwichtige redenen die een rechtvaardiging zou kunnen vormen voor de beperking van het onderzoek tot deze groep door de gemeente.
De toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het (strafrechtelijk) onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. “Het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het strafrechtelijk voorbereidend onderzoek tegen de Verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit waarover de strafrechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Dat doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de Verdachte ten laste gelegde feit of wanneer het gaat om bijvoorbeeld een bestuursrechtelijk onderzoek, zoals in het onderhavige geval.
Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, sluit echter niet uit dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de Verdachte zoals bedoeld in artikel 359a Sv, of aan een onrechtmatige handeling jegens de Verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo’n opsporingsambtenaar. Een rechtsgevolg kan dan op zijn plaats zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de Verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Naar het oordeel van het hof is de schending van het discriminatieverbod in dit geval van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en de vervolging van Verdachte ter zake van uitkeringsfraude. Verdachte is immers – zo blijkt uit het dossier – in het bestuursrechtelijk onderzoek beland enkel en alleen vanwege haar Turkse afkomst. Slechts naar aanleiding van de uitkomsten van dit discriminatoire bestuursrechtelijke onderzoek heeft het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging van Verdachte plaatsgevonden.
Nu sprake is van een vormverzuim – niet zijnde een verzuim in de zin van art. 359a Sv – dat van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek dient het hof te bepalen welk rechtgevolg hieraan verbonden moet worden.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake van een vormverzuim waarbij het recht van de Verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (rechtstreeks) aan de orde is, maar gaat het om de schending van een ander rechtsbeginsel. In dat geval geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een dergelijk rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden bewijsuitsluiting noodzakelijk zijn als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Bij de afweging of hiervan sprake is houdt het hof rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het belang om niet gediscrimineerd te worden en dat, zeker door overheidsinstanties, geen verboden onderscheid wordt gemaakt op – in dit geval – afkomst of nationaliteit, acht het hof evident. Al eerder heeft het hof overwogen dat de gemeente geen rechtvaardiging heeft kunnen geven voor het maken van dit onderscheid. Er is sprake van een ernstig verzuim waardoor haar recht op gelijke behandeling is geschonden enkel en alleen omdat van Turkse afkomst is.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak niet kan worden volstaan met een enkele constatering van het verzuim of strafvermindering. Het hof acht als rechtsstatelijke waarborg en om te voorkomen dat een soortgelijke situatie zich is de toekomst nog eens voordoet bewijsuitsluiting passend. Hiertoe zal het hof dan ook overgaan.
Dit betekent dat alle uit het bestuursrechtelijk onderzoek voortvloeiende uitkomsten dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de door Verdachte afgelegde verklaring een uitsluitend en rechtstreeks gevolg is van het onrechtmatig handelen, waardoor ook deze verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Dit maakt dat het hof Verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs zal vrijspreken.
Lees hier de volledige uitspraak.