Wetenschap veroordeling medeverdachte onvoldoende voor vaststellen voorwaardelijk opzet verdachte
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3574
Het hof spreekt de verdachte in deze zaak vrij van het medeplegen van het opzettelijk invoeren, doorvoeren, verkopen, uitdelen, te koop aanbieden, afleveren en/of in voorraad hebben van valse merkkleding en valse merkschoenen, dan wel medeplichtigheid daaraan door het huren van de opslagruimte en het inschrijven van het bedrijf bij de Kamer van Koophandel. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit afgeleid zou kunnen worden dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het in de tenlastelegging beschreven misdrijf. De door de advocaat-generaal ter terechtzitting genoemde omstandigheid dat de verdachte wist dat medeverdachte eerder was veroordeeld voor de verkoop van valse kleding brengt nog niet mee dat de verdachte met voorwaardelijk- opzettelijk heeft gehandeld.
Achtergrond
Aan de verdachte is, kort samengevat, ten laste gelegd dat hij in de in de tenlastelegging genoemde periode medepleger was van het opzettelijk invoeren, doorvoeren, verkopen, uitdelen, te koop aanbieden, afleveren en/of in voorraad hebben van in de tenlastelegging nader omschreven valse merkkleding en valse merkschoenen (het primair tenlastegelegde), dan wel dat hij daaraan medeplichtig was door het huren van de opslagruimte en het inschrijven van het bedrijf ‘bedrijfsnaam’ bij de Kamer van Koophandel (het subsidiair tenlastegelegde).
Uit het onderzoek volgt dat op 19 mei 2017, de actiedag, een onderzoek heeft plaatsgevonden waarbij in opslagruimte nr. nummer van bedrijfsnaam opslagruimte aan de adres opslagruimte een grote partij valse merkkleding en valse merkschoenen is aangetroffen. Op pagina 21 van het dossier is een lijst opgenomen met een beschrijving van de aangetroffen kleding en schoenen zowel voor wat betreft het merk als voor wat betreft de hoeveelheid. In de tenlastelegging wordt verwezen naar deze beschrijvingen en aantallen.
Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is omschreven, begrijpt het hof de tenlastelegging dan ook aldus dat het (medeplegen van het) opzettelijk invoeren, doorvoeren, verkopen, uitdelen, te koop aanbieden, afleveren en/of in voorraad hebben, dan wel de medeplichtigheid aan deze gedragingen, is toegespitst op de in de tenlastelegging genoemde valse merkkleding en valse merkschoenen die tijdens de actiedag in de opslagruimte zijn aangetroffen.
Het hof stelt het navolgende vast.
Op 19 mei 2017 zijn in opslagruimte nr. nummer van bedrijfsnaam opslagruimte aan de adres opslagruimte merkkleding en merkschoenen aangetroffen waarvan is vastgesteld dat het ging om valse merkkleding en valse merkschoenen. De verdachte was degene die de opslagruimte had gehuurd. In de opslagruimte werd een zwarte map aangetroffen met administratie op Naam van ‘bedrijfsnaam’ en van de verdachte. De map bevatte onder meer facturen van in- en verkoop van kleding. De betalingen die zijn gedaan door ‘bedrijfsnaam’ hebben betrekking op de periode van 7 december 2015 tot en met 6 december 2016. Afschriften van die betalingen maken onderdeel uit van het proces-verbaal van politie (dossierpagina’s 138-141). Verder bevonden zich in de map achter tabblad ‘verkoop’ zes facturen van verkoop van kleding van de merken ‘Just Rebel’ en ‘Violento’ die kennelijk via de website van website eigen bedrijf door particulieren zijn besteld (dossierpagina 136). Afschriften van die facturen bevinden zich niet in het dossier.
De verdachte is voor het eerst op 22 mei 2017 gehoord over zijn betrokkenheid bij de in de opslagruimte aangetroffen goederen. Hij heeft - kort samengevat - verklaard dat hij met medeverdachte een bedrijf was begonnen, ‘bedrijfsnaam’, voor de verkoop van kleding. Daartoe had hij het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de opslagruimte in plaats opslagruimte gehuurd. De kleding werd in Duitsland gekocht en vervolgens via de site online verkocht of verkocht aan klanten die naar de opslagruimte kwamen. Hij is wel eens met medeverdachte mee geweest naar Duitsland om kleding te kopen. Hij weet niet of de in de opslagruimte aangetroffen kleding de kleding was die in Duitsland was gekocht. Hij weet ook niet wat er voor de kleding werd betaald. Omdat hij er zelf niet meer zoveel zin in had heeft hij zich, zo heeft verdachte op 22 mei 2017 bij de politie verklaard, een week geleden bij de Kamer van Koophandel laten uitschrijven. Hij heeft geen sleutel van de opslagruimte. Over de in de opslagruimte aangetroffen kleding en schoenen heeft hij verklaard dat deze niet van hem zijn en dat hij ook niet wist dat er valse merkkleding en valse merkschoenen in de opslagruimte lagen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Er zijn uit het onderzoek onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte als pleger dan wel als medepleger van de in de tenlastelegging vermelde gedragingen kan worden aangemerkt.
Het hof acht evenmin bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid is niet alleen vereist dat wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid of het behulpzaam zijn als bedoeld in art. 48 Sr, doch tevens dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het in de tenlastelegging beschreven misdrijf.
Het hof heeft hiervoor uit het onderzoek onvoldoende aanwijzingen verkregen. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte met medeverdachte een bedrijf heeft opgezet voor de verkoop van kleding en schoenen en dat hij daartoe de opslagruimte waar de in de tenlastelegging genoemde kleding en schoenen zijn aangetroffen heeft gehuurd, doch daaruit volgt nog niet dat hij medeplichtig is geweest aan het tenlastegelegde misdrijf. Uit het onderzoek heeft het hof namelijk onvoldoende aanwijzingen verkregen dat de verdachte op de hoogte was van de, op 19 mei 2017, in de opslagruimte aangetroffen goederen. Niet duidelijk is wanneer de betreffende goederen in de opslagruimte zijn geplaatst en of de verdachte hiervan wist. Het hof acht het in dit verband van belang dat de verdachte al voordat de betreffende goederen in de opslagplaats werden aangetroffen, zich had laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en is gestopt met het samen met medeverdachte opgezette bedrijf in de verkoop van kleding en dat hij kennelijk ook geen toegang (meer) had tot de opslagruimte. Uit de administratie die in de opslagruimte is aangetroffen valt evenmin af te leiden dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij de op 19 mei 2017 aangetroffen valse merkkleding en valse merkschoenen; de facturen die in de map zijn aangetroffen hadden daar namelijk geen betrekking op. Die facturen wijzen ook anderszins niet op de aanschaf van valse merkkleding of valse merkschoenen. Ook overigens zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit afgeleid zou kunnen worden dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het in de tenlastelegging beschreven misdrijf. De door de advocaat-generaal ter terechtzitting genoemde omstandigheid dat de verdachte wist dat medeverdachte eerder was veroordeeld voor de verkoop van valse kleding brengt nog niet mee dat de verdachte met het opzetten van het bedrijf dat hij samen met medeverdachte heeft gevoerd en het huren van de opslagruimte -voorwaardelijk- opzettelijk heeft gehandeld. De door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheid zou wellicht een tekortschieten in de vereiste zorgvuldigheid kunnen opleveren; dit is echter onvoldoende om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Lees hier de volledige uitspraak.