Witwassen door geldbedrag om te zetten & Berekening totaalbedrag m.b.v. eenvoudige kasopstelling waarbij zowel uitgaven van verdachte als van diens echtgenote zijn betrokken
/Hoge Raad 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:743
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2012 te Landgraaf een geldbedrag van ongeveer 162.990,70 euro heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"(...) stelt het hof de uiteindelijke kasopstelling als volgt vast:
Beginsaldo kas: nihil
+/+ Legale contante ontvangsten: € 14.376,22
= Beschikbaar voor contant: € 14.376,22
-/- Werkelijke contante uitgaven: € 177.366,92
= verschil: € 162.990,70 NEGATIEF."
Voorts heeft het Hof heeft in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv onder meer het volgende overwogen:
"Uit de in het arrest opgenomen kasopstelling volgt dat verdachte een bedrag van € 162.990,70 contant heeft uitgegeven aan onder meer vakanties/reizen, voertuigen en verbetering/verbouwing van de woning.
Middel
Het derde middel heeft betrekking op feit 4 en klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan daaruit niet worden afgeleid dat de verdachte een bedrag van € 162.990,70 heeft omgezet. In de toelichting betogen de stellers van het middel dat de gebezigde bewijsmiddelen uitgaan van berekeningen en vaststellingen die zowel op de verdachte als zijn echtgenote betrokkene 5 betrekking hebben. Het hof heeft ten onrechte uitgaven die zijn gedaan door de echtgenote van de verdachte toegeschreven aan de verdachte, aldus de stellers van het middel.
Beoordeling Hoge Raad
Blijkens de hiervoor bewijsvoering heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte als pleger van het misdrijf als bedoeld in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr "een geldbedrag van ongeveer 162.990,70 euro" heeft omgezet door het doen van contante uitgaven aan onder meer vakanties/reizen, voertuigen en verbetering/verbouwing van de woning. In aanmerking genomen dat het Hof de omvang van dat geldbedrag heeft ontleend aan de uit de bewijsmiddelen blijkende resultaten van onderzoek naar de financiële situatie van de verdachte en zijn echtgenote [betrokkene 5] , terwijl het in het midden heeft gelaten in hoeverre de desbetreffende contante uitgaven door de verdachte zelf zijn gedaan, heeft het Hof de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte "een geldbedrag van ongeveer 162.990,70 euro" heeft omgezet, niet toereikend gemotiveerd.
Het middel slaagt.
Conclusie AG
De bewezenverklaring van het ten laste gelegde ‘omzetten’ van ongeveer 162.990,70 euro’s die van misdrijf afkomstig zijn, steunt kennelijk op de volgende gedachtegang. Allereerst heeft het hof de verdachte en zijn partner in dit verband aangemerkt als een economische eenheid. Het hof heeft vervolgens de omvang van het voordeel dat deze economische eenheid over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2012 wederrechtelijk moet hebben verkregen geschat aan de hand van een zogeheten ‘eenvoudige kasopstelling’. Vervolgens heeft het hof de uitkomst daarvan onder meer gecorrigeerd voor een bedrag van 60.932,69 euro, dat niet is ‘witgewassen’ als bedoeld in art. 420bis Sr, doch gestort op een bankrekening (naar ik begrijp: zonder dat blijkt dat deze gedraging op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag was gericht).
Tot zover kan ik de gedachtegang van het hof goed volgen. ‘s Hofs beslissing om uit te gaan van een economische eenheid, te weten de gemeenschappelijke huishouding van de verdachte en zijn echtgenote, strekt er – naar ik begrijp – toe om met behulp van een eenvoudige kasopstelling inzichtelijk te maken wat de daadwerkelijke omvang is geweest van de stroom van illegale inkomsten. Die zou in deze methodiek onderschat kunnen worden indien de ‘cash flow’ van slechts één van de partners binnen een gemeenschappelijke huishouding in aanmerking wordt genomen. De mogelijkheid van onderschatting doet zich met name voor in het geval voornamelijk de andere partner de contante uitgaven voor (zijn of) haar rekening neemt. Indien er bovendien aanwijzingen zijn dat de verdachte als enige binnen een economische eenheid verantwoordelijk is voor het genereren van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zou de omvang daarvan langs deze weg meer accuraat kunnen worden bepaald.
Problematisch is echter de volgende stap in ’s hofs gedachtegang. Het hof heeft bewezen geacht dat de verdachte het genoemde geldbedrag, dat wederrechtelijk verkregen voordeel belichaamt, heeft omgezet door de aanschaf van goederen. Uit de bewijsvoering kan de bewezenverklaring echter niet in volle omvang worden afgeleid. In het genoemde bedrag zijn de door de partner van de verdachte gedane uitgaven namelijk mede betrokken. Die uitgaven kunnen echter niet zonder meer worden aangemerkt als omzettingen die door de verdachte zelf zijn verricht. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.
Het voert m.i. te ver om een poging te doen dit gebrek in cassatie te herstellen.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.