Zijn inkomsten uit verzorgen van onjuiste aangiften IB voor anderen wederrechtelijk verkregen voordeel, nu cliënten betrokkene betaalden ongeacht of aangifte juist of onjuist was opgemaakt?
/Hoge Raad 7 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:123
In de strafzaak waarvan deze ontnemingszaak een aanhangsel is, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de betrokkene bij arrest van 3 maart 2021 veroordeeld wegens onder meer valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 december 2015. Het hof heeft in de hoofdzaak vastgesteld dat de betrokkene als belastingadviseur in de aangiftes voor de inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014 op naam van vijf verschillende cliënten telkens te hoge, onjuiste of fictieve kosten als aftrekpost heeft opgenomen, zoals zorgkosten, studiekosten en giften.
Bij vonnis van 30 juli 2018 heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de bewezen verklaarde valsheid in geschrift. Bovendien oordeelde de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene (ook) andere strafbare feiten heeft begaan waaruit hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen (als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr). Blijkens de vaststellingen van de rechtbank betreft dat nagenoeg identieke delicten als de bewezen verklaarde valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel becijferd op € 69.300, en de betrokkene voor dat bedrag een betalingsverplichting aan de staat opgelegd.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 3 maart 2021 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
Het hof heeft de ontnemingsvordering afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft betrokkene bij vonnis van 30 juli 2018 veroordeeld ter zake van onder meer valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Kort samengevat heeft betrokkene als belastingadviseur aangiften inkomstenbelasting van zijn cliënten valselijk opgemaakt en bij de Belastingdienst ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat de inkomsten die hij daarmee verwierf onder aftrek van de gemaakte kosten aangemerkt kunnen worden als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de hoogte van dat voordeel geschat op een bedrag van € 69.300 en betrokkene de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te voldoen.
Het hof heeft verdachte bij arrest van 3 maart 2021 eveneens veroordeeld voor onder meer valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Anders dan de rechtbank komt het hof echter tot de conclusie dat betrokkene geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de gepleegde feiten.
Voorop gesteld moet worden dat de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend kan worden opgelegd als een veroordeelde door middel van of uit die strafbare feiten voordeel heeft genoten.
Betrokkene bracht gemiddeld € 60 in rekening voor het indienen van een aangifte.
Dit bedrag betaalden zijn cliënten ongeacht of de aangifte juist of onjuist was opgemaakt. Niet gezegd kan worden dat betrokkene er zelf (een specifiek, extra) financieel voordeel van had als een aangifte valselijk werd opgemaakt doordat onterechte en/of te hoge aftrekposten werden opgevoerd.
Die beoordeling zou anders kunnen zijn als zou blijken dat betrokkene deze handelwijze hanteerde om zijn klantenbestand te vergroten en zodoende meer inkomsten genereerde. Het valselijk opmaken van aangiften dient dan als verdienmodel en daarmee kunnen de daaruit voortvloeiende inkomsten worden aangemerkt als verkregen door middel van of uit de bewezenverklaarde strafbare feiten (en eventueel andere feiten). Het hof heeft bij slechts één getuige een aanwijzing gevonden dat deze naar verdachte is gegaan omdat de getuige hoorde dat enkele andere klanten van verdachte geld terugkregen van de belastingdienst. Het hof heeft echter onvoldoende aanwijzingen in het dossier aangetroffen dat er in dit geval sprake is van een dergelijk verdienmodel.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof dus niet gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de inkomsten die de betrokkene heeft genoten uit het verzorgen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting voor anderen niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden aangemerkt omdat zijn cliënten hem betaalden ongeacht of de aangifte juist of onjuist was opgemaakt.
Beoordeling Hoge Raad
Het oordeel van het hof komt erop neer dat - hoewel de betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan het meermalen valselijk opmaken van aangiften inkomstenbelasting van zijn cliënten door in die aangiften onterechte en/of te hoge aftrekposten op te voeren - de betrokkene geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit die strafbare feiten omdat de gemiddelde vergoeding van € 60 die aan zijn cliënten in rekening werd gebracht, door de cliënten werd betaald ongeacht of de betreffende aangifte juist of onjuist was opgemaakt, terwijl er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de betrokkene zijn handelwijze hanteerde om meer klanten aan te trekken en daardoor meer inkomsten te verwerven. Het oordeel van het hof dat de betrokkene onder deze omstandigheden geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting over het begrip “wederrechtelijk verkregen voordeel” in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is - ook in het licht van wat door het openbaar ministerie is aangevoerd bij de behandeling van de ontnemingsvordering ter terechtzitting - niet onbegrijpelijk.
Het cassatiemiddel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.