Geen verschoningsrecht voor bemiddelaar die dat niet in hoedanigheid van advocaat deed
/Rechtbank Amsterdam 14 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:749
Deze uitspraak ziet op een geschil tussen zakenpartners.
In de periode van juni 2015 t/m december 2016 heeft de ondernemer Blijdorp een bedrag van ruim 75 miljoen euro geleend aan zakenman X. Dit geld zou gebruikt worden voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran.
In de eerste helft van 2017 bleek dat Blijdorp en X het niet eens konden worden over de samenwerkingsovereenkomst. X wilde op dat moment de samenwerking met Blijdorp niet voortzetten.
Op 11 november 2017 maakte Blijdorp een kort geding aanhangig tegen X. De vorderingen richtten zich op nakoming van de gemaakte afspraken.
Op 29 november 2017 werden deze vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter gaf daarbij als reden dat de afspraken waarvan Blijdorp nakoming vorderde onvoldoende concreet waren.
Op 4 december stelt de gedaagde (Sarabel B.V.) en tevens advocaat voor om te bemiddelen tussen X en Blijdorp. Op 12 januari 2018 is als gevolg van de bemiddeling door Sarabel een schikkingsovereenkomst gesloten tussen beide zakenmannen. Deze overeenkomst hield o.a. in dat X op uiterlijk 30 juni 202015 miljoen euro aan Blijdorp diende terug te betalen.
De FIOD was inmiddels een strafrechtelijk onderzoek gestart naar X. Hij werd verdacht van verduistering, valsheid in geschrifte en witwassen. In het kader van dit onderzoek werden zowel de bemiddelaar (Sarabel) als Blijdorp als getuigen gehoord.
Op 15 juni 2022 is Blijdorp een bodemprocedure gestart tegen X. Hierin vorderde hij onder meer de ter beschikking gestelde gelden terug. Blijdorp stelt dat die gelden niet zijn aangewend voor het overeengekomen doel, namelijk de aankoop en exploitatie van de steengroeven in Iran, maar heeft X de gelden besteed aan de aankoop van onroerende zaken, casinobezoeken, exclusieve horloges, kunstaankopen etc.
Daarnaast stelt hij dat de bemiddelaar in deze kwestie een dubbelrol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de schikkingsovereenkomst. Hij zou als mediator tussen partijen staan, maar volgens Blijdorp heeft hij X consequent bevoordeeld.
Blijdorp vraagt om inzage in alle communicatie tussen Sarabel (bemiddelaar/advocaat) en X. Deze betreffende informatie is eerder in beslag genomen door een deurwaarder, en ligt in de kluis bij ICT-dienstverlener DigiJuris.
De bemiddelaar voert aan dat vanwege de omvang en complexiteit van de zaak de inzagevordering zich niet leent voor een kort geding. Hij beweert daarnaast dat er van omkoping geen sprake is.
De bemiddelaar zou niet als advocaat maar als ondernemer beide zakenmannen met elkaar in contact hebben gebracht.
De bemiddelaar doet daarnaast een beroep op zijn verschoningsrecht als advocaat. Dit moet volgens hem leiden tot opheffing van het beslag. Gedaagde heeft namelijk de beslagen bescheiden verkregen in zijn hoedanigheid van advocaat. De RC van deze rechtbank heeft het verschoningsrecht van gedaagde gehonoreerd.
De beoordeling
Een vordering tot inzage op grond van art. 843a Rv moet betrekking hebben op ‘bepaalde bescheiden’. Van een algemeen inzagerecht is geen sprake. Artikel 843a Rv is bedoeld voor de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft.
Inzage in deze bescheiden zal volgens de voorzieningenrechter ontaarden in een fishing expedition en daarom is de vordering voor zover die ziet op deze bescheiden niet toewijsbaar.
Wat betreft het beroep van de advocaat op het verschoningsrecht stelt de voorzieningenrechter dat dit niet terecht is. De gedaagde gaf in e-mails aan Blijdorp en X steeds aan als bemiddelaar op te treden, en dus niet als advocaat.
De rechter overweegt daartoe: ‘Niet alleen valt in het licht van deze (vele) correspondentie niet in te zien hoe de advocaat thans het standpunt kan innemen dat hij wél heeft opgetreden als advocaat, ook is voldoende aannemelijk dat Blijdorp en X de advocaat zagen als bemiddelaar en niet als advocaat’.
Tot slot gaat de rechter nog in op de aangevoerde stelling dat de informatie die bij DigiJuris in een kluis ligt niet veilig zou zijn en dat om die reden het bewijsbeslag opgeheven moet worden. De rechter bepaalt dat ook dit aangevoerde punt niet opgaat. Het is niet aannemelijk dat er sprake zou zijn van mogelijke beveiligingsrisico’s bij DigiJuris.
De advocaat heeft hiertoe geen concrete aanwijzingen gegeven.
Dit alles overwogen oordeelt de rechter dat het beslag (voorlopig) blijft liggen en dat (dus) ook de overige vorderingen van gedaagde niet toewijsbaar zijn. Een belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst.
Lees hier de volledige uitspraak.