HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. de vraag wanneer sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW
/Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465
Zoals bekend dient de strafrechter de toewijsbaarheid van de vordering van de Benadeelde partij te beoordelen naar materieel burgerlijk recht. Dat betekent dat hij een beslissing op de vordering behoort te nemen met inachtneming van de wetgeving en de rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad over het aansprakelijkheidsrecht. Ter verkrijging van de vergoeding waarop het aansprakelijkheidsrecht hem recht geeft, voegt de door een strafbaar feit Benadeelde persoon zich tegenwoordig evenwel veelal als Benadeelde partij in het strafproces. Hierdoor is onder andere de vraag onder welke omstandigheden een slachtoffer van een gepleegd strafbaar feit in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade inmiddels niet meer een kwestie waarover uitsluitend de civiele rechter zich bekreunt.
Read More