Verweren in ontnemingszaak voedselfraude

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 december 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7540

Betrokkene is veroordeeld terzake het plegen van valsheid in geschrift door in strijd met de waarheid te vermelden dat het vlees dat hij met zijn bedrijven verkocht halal geslacht was, rundvlees betrof (terwijl het deels paardenvlees betrof) en/of afkomstig was uit Duitsland of Nederland. Het daardoor verkregen voordeel wordt door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van € 2.618.872. In verband met overschrijding van de redelijke termijn wordt de betalingsverplichting gematigd met € 10.000. Verweren m.b.t. de gebruikte berekeningsmethode, de hoeveelheid onderzochte dossiers, de betaalde belasting en het ontbreken van vereenzelviging worden door de rechtbank verworpen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Onderzoek Consumentenbond naar Voedselfraude

Regelmatig worden consumenten geconfronteerd met berichten over voedselfraude. Het bekendste voedselschandaal van de afgelopen jaren is waarschijnlijk de paardenvleesaffaire. Andere voorbeelden van voedselfraude die recent in het nieuws waren, zijn ‘biologische’ eieren die niet biologisch bleken en goedkope vissoorten die als duurdere werden verkocht. Door dergelijke incidenten staat het vertrouwen dat consumenten in hun voedsel hebben onder druk. Vanuit de overheid en het bedrijfsleven is hier onder meer op gereageerd met het oprichten van een Taskforce Voedselvertrouwen. Deze ontwikkelingen waren voor de Consumentenbond aanleiding om te onderzoeken hoe consumenten aankijken tegen voedselfraude en hoeveel vertrouwen ze hebben in voedsel.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Visfraude: platvis Yellowfinsole werd gefactureerd als 'schol'. Hof vernietigt eerdere vrijspraak. Rechtsgang heeft te lang geduurd. Afdoening middels geldboete.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4335

Verdachte, een rechtspersoon die handelt in vis, heeft zich samen met een andere rechtspersoon meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op facturen een onjuiste benaming voor de geleverde vis te vermelden. Hierdoor wordt de mogelijkheid geschapen om de verdere keten van afnemers en consumenten waarin die vis terecht komt te misleiden voor wat betreft de precieze soort en herkomst van die vis, zonder acht te slaan op bijvoorbeeld het belang van eindgebruikers om volledig inzicht te krijgen in het product en zodoende geïnformeerd te kunnen beoordelen welk product zij kopen en consumeren.

De oorspronkelijke insteek van het onderzoek was de verdenking dat structureel sprake is geweest van het door verdachte declareren van een te hoge prijs voor de geleverde vis, maar die verdenking heeft geen stand kunnen houden en is daarom ook niet vertaald in de tenlastelegging van daarop betrekking hebbende feiten. De achtergrond van de handelwijze van verdachte lag in het behoud van haar klanten. Vanwege de beperkingen op de vangst van Noordzeeschol en de daardoor ontstane druk op de prijs daarvan (terwijl de vraag ernaar gelijk was gebleven) zochten deze klanten naar alternatieven. Dat alternatief werd gevonden in andere, op Noordzeeschol gelijkende, vissoorten. Met dat alternatief als zodanig was niets mis. De handelwijze van verdachte heeft echter eraan bijgedragen dat de herkomst en soortaanduiding van de verhandelde alternatieve vissoorten onvoldoende duidelijk waren met als (mogelijk) gevolg dat de alternatieve vissoorten op de markt werden gebracht als Noordzeeschol zonder dat de controlerende instanties dat eenvoudig konden ontdekken. Het particuliere economische belang van verdachte dat van zijn afnemers werd daardoor gediend: de handel bleef immers gaande. Het belang van de Nederlandse visserij in het algemeen en het belang van de uiteindelijke consument werden daardoor echter ernstig geschaad omdat op de juistheid van door Nederlandse vishandelaren verstrekte informatie kennelijk niet meer ten volle kon worden vertrouwd.

Partiële nietigheid van de dagvaarding

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft het gedeelte "met (een) andere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en)" nietig dient te worden verklaard.

Oordeel hof

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen.

Facturen

In de administratie van verdachte zijn de in de tenlastelegging onder d, e en f genoemde facturen aangetroffen. In de administratie van medeverdachte bedrijf 1 (thans bedrijf 1 ) zijn de facturen onder a, b, c, cc, dd, ee, ff, g, h en i aangetroffen. In de administratie van bedrijf 2 zijn de facturen genoemd onder aa, bb, gg, hh, en ii aangetroffen.

Deze facturen zijn afschriften van de aan de klanten van deze rechtspersonen verzonden facturen. Uit de processen-verbaal blijkt dat facturen die zijn aantroffen in de administratie van deze rechtspersonen voor wat betreft de inhoud identiek zijn aan de door deze rechtspersonen opgemaakte en aan haar klanten verzonden facturen. Gelet op dat gegeven begrijpt het hof de tenlastelegging zo dat de aldaar genoemde facturen zien op zowel het afschrift dat in de administratie van deze rechtspersonen is aangetroffen als op de originele factuur die aan hun klanten is verstuurd.

Wetgeving

In deze zaak is niet tenlastegelegd overtreding van enige bepaling van de regelgeving inzake de visserij, maar valsheid in geschrift. Niettemin is die visserijregelgeving van belang voor de beoordeling van de zaak omdat deze bepalingen bevat inzake de benaming van vissoorten en het belang van het juiste gebruik van die benamingen.

In artikel 4 lid 1 Verordening (EG) Nr. 104/2000 is vastgelegd dat vis slechts aan de eindgebruiker mag worden aangeboden door middel van adequate affichering of etikettering en onder verstrekking van de gegevens inzake de handelsbenaming van de betrokken soort, de productiemethode en het vangstgebied. In artikel 4 lid 2 van deze Verordening is vastgelegd dat de lidstaten een lijst van handelsbenamingen moeten opmaken, welke lijst moet bevatten voor iedere vissoort de wetenschappelijke benaming en de benaming in de officiële taal van de lidstaat. Waar dat aangewezen is, is er uitvoering gegeven aan deze verordening in de Nederlandse Warenwetregelgeving.

In de Warenwetregeling handelsbenamingen vis was ten tijde van de ten laste gelegde feiten als bijlage opgenomen de zojuist bedoelde lijst. Deze bevat, onder andere, de volgende benamingen:

Wetenschappelijke naam Handelsbenaming

  1. Pleuronectiformes (Platvissen)

7.7.1. Limanda limanda Schar

7.7.2. Limanda aspera Japanse schar

7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs

7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische Schol

In artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 is vastgelegd dat de vereiste gegevens inzake de handelsbenaming en het vangstgebied in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar moeten zijn. Die gegevens moeten worden verstrekt door etikettering, verpakking of begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.

Door verbalisanten is onderzocht welke handelsbenamingen in de diverse landen die in het onderzoek een rol speelden, ingevolge genoemd artikel 4 lid 2 van Verordening (EG) 104/2000 dienen te worden gehanteerd. Dat heeft geleid tot het volgende overzicht:

Uit deze regelgeving blijkt dat de leidende gedachte is dat geen verwarring mag ontstaan over de exacte soort vis die verhandeld wordt en, uiteindelijk, aan de consument wordt aangeboden.

Inhoud van de facturen en opzet op de valsheid

Op alle in de tenlastelegging genoemde facturen, met uitzondering van de facturen genoemd onder d, e en f staat telkens vermeld “Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of schollenfil. en/of Schollenfilets en/of ‘scholle natur’.

Op de facturen genoemd onder d, e, en f staat telkens Rocksole vermeld.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in alle op de tenlastelegging genoemde gevallen geen Pleuronectes Platessa maar een andere vissoort is geleverd. Het gaat dan om Yellowfinsole of Rocksole. De term Yellowfinsole komt in voornoemde regelgeving niet voor, maar niet in geschil is dat met die term bedoeld wordt de Limanda Aspera (wetenschappelijke naam), zijnde de Japanse schar (Nederlandse handelsbenaming).

Op de facturen in kwestie (behoudens die onder d, e en f) komt in de omschrijving van de gefactureerde vis voor het woord "schol" of "Scholle". De toevoegingen aan dat woord ("filet", "filets", "rollen", "Kutter", "fil" en "natur") zijn voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. Het gaat om het centrale begrip "schol". De vraag is of die handelsbenaming vals en misleidend was.

In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding "schol" uitsluitend voor als aanduiding voor de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes Platessa (in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol) en, maar dan in verbinding met het begrip "Pacifische", voor de vissoort Lepidopsetta bilineata. Alleen bij de aanduiding van de Noordzeeschol kan dus volstaan worden met hantering van het woord "schol" zonder verdere toevoeging.

Medeverdachte 2, bestuurder van verdachte, heeft namens verdachte verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als de Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en Rocksole was dat de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus medeverdachte 1. Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera. Bij de politie heeft medeverdachte 1 bovendien, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij Yellowfinsole verkocht als schol en dat hij dat wel moest doen om zijn klanten te behouden.

Regelgeving en handelwijze van verdachte, in onderling verband bezien, maken de conclusie onontkoombaar dat het gebruik van het begrip "schol" zonder nadere toevoeging op de tenlastegelegde facturen moet worden aangemerkt als vals, namelijk onvoldoende onderscheidend. Verdachte wist dat, maar handelde desondanks aldus en daardoor opzettelijk.

Verdachte heeft zich ondanks de hiervoor genoemde verklaring van haar directeur op het standpunt gesteld dat de term ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of 'schollenfil.' en/of 'Schollenfilets’ en/of 'scholle natur’ op de facturen enkel betekende dat er een platvis of scholachtige vis werd geleverd, hetgeen conform de werkelijkheid was. Deze benaming is op de facturen gezet, omdat dit overeenkomstig de order van de klant is geweest, aldus verdachte. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd dat gebruikte termen in het maatschappelijk verkeer waarin verdachte en haar medeverdachten zich begaven gebruikelijk zijn ter aanduiding van de geleverde vis.

Het hof verwerpt het verweer.

Voorop staat daarbij dat de geschetste regelgeving juist erop gericht was te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "schol" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de thans en destijds geldende regelgeving. Uit de verklaring van medeverdachte 1 blijkt voorts dat hij in de tenlastegelegde pleegperiode van de verschillende handelsbenamingen voor de verschillende vissoorten op de hoogte was. Uit de administratie van verdachte blijkt tevens dat verdachte op de hoogte was van de noodzaak tot het maken van dat onderscheid: er werd door verdachte in haar interne stukken duidelijk onderscheid gemaakt tussen Yellowfinsole, schar en schol. Ook blijkt dat de afnemers van verdachte onderscheid maken tussen de door hen bestelde vissoorten. Dat klanten niet de ‘traditionele’ Noordzeeschol bestelden maar het (goedkopere) alternatief Yellowfinsole, was zowel voor de klant als voor verdachte en haar medeverdachten duidelijk. Van een gebruik in het handelsverkeer om het woord 'schol' te gebruiken voor willekeurig welke scholachtige vis was dan ook geen sprake.

Gelet op de regelgeving, hetgeen in het orderverkeer tussen verdachte en haar klanten gebruikelijk was en de genoemde verklaring van medeverdachte 1 is geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte en/of haar medeverdachten op de facturen opzettelijk een onjuiste visaanduiding heeft/hebben opgenomen, namelijk door enkel de term 'Schol’ te vermelden zonder daarbij te specificeren om welke vissoort het ging, te weten Limanda Aspera of wel Yellowfinsole dan wel schar.

Op deze conclusie moeten twee uitzonderingen worden gemaakt:

  1. Op de onder d, e, f genoemde facturen komt de aanduiding 'Rocksole' voor. Geleverd is, ook in die gevallen, Yellowfinsole. De factuurvermelding was dus onjuist, maar opzet op die onjuistheid kan met de hiervoor inzake het begrip 'schol' ontwikkelde redenering niet worden onderbouwd en ook overigens niet. In zoverre dient daarom vrijspraak te volgen.
  2. Voor de facturen aa, bb, gg, hh en ii geldt dat het gaat om facturen die bedrijf 2 als afnemer van bedrijf 1 heeft gestuurd aan haar afnemers. Van die facturen kan niet gezegd worden dat de verzending heeft plaats gevonden met verdachte als medepleger, omdat van bewuste en nauwe samenwerking ter zake niet is gebleken.

Op deze onderdelen moet dus vrijspraak volgen.

Oogmerk tot misleiding

Voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 225 Sr is voorts vereist dat de opmaker van de facturen het oogmerk heeft om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Dat wil zeggen dat de facturen jegens derden gebruikt zouden kunnen worden als ware de inhoud ervan juist.

In de jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde periode werd in feite slechts één "schol" verhandeld: de Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Als gevolg van geldende quoteringsmaatregelen werd de Noordzeeschol steeds schaarser. Om die reden werd gezocht naar alternatieven. Deze werden gevonden in vissoorten als de Yellowfinsole en Rocksole, zijnde, net als de Noordzeeschol, platvissen.

In het licht van de geschetste geschiedenis ging van het gebruik van de term "schol" zonder verdere toevoeging evident de suggestie uit dat gefactureerd werd de vissoort die bekend was als Pleuronectes Platessa (Noordzeeschol) omdat uitsluitend voor die vissoort de term "schol" in de gebruikelijke handelsbenamingen voorkwam. De term was dus bij levering van een andere vissoort dan Noordzeeschol misleidend. Dat moet ook verdachte, die wist dat de term onvoldoende onderscheidend was, duidelijk zijn geweest. Het hof wil van verdachte wel aannemen dat op de factuur de term "schol" werd vermeld omdat haar afnemers deze daarop wilden hebben. Uit het feit dat verdachte, wetend dat de term onvoldoende onderscheidend (vals) was, zijn afnemers klakkeloos is gevolgd in hun wensen op de facturen de misleidende term "schol" te vermelden volgt echter dat het oogmerk van verdachte op die misleiding gericht was.

Het verweer van verdachte dat de afnemers van de vis op de hoogte waren van de valsheid van de facturen en dat derhalve geen sprake was van een oogmerk van misleiding, wordt verworpen. Ook indien de geadresseerden van de facturen op de hoogte waren van de valsheid daarvan konden de facturen, nadat deze in de administratie van de afnemers waren beland, de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving over registratie van en controle op handel in vis verhinderen. Bovendien werd het risico in het leven geroepen dat de facturen jegens de klanten van de afnemers van verdachte ge(- of mis)bruikt werden op het punt van de soort vis die werd geleverd, met name omdat Noordzeeschol aanzienlijk duurder was dan de geleverde Yellowfinsole. Sterker nog, uit het feit dat verdachtes afnemers graag de term “schollenfilets” of een van de andere termen genoemd in de tenlastelegging op de factuur vermeld wilden hebben, terwijl de afnemers zelf wel wisten dat geen Noordzeeschol werd geleverd, blijkt dat de afnemers die facturen ook ten opzichte van derden wilden kunnen gebruiken.

Daderschap rechtspersoon

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.

De valse facturen zijn door verdachte opgemaakt en verzonden naar aanleiding van visleveranties. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende verdachte heeft zij als activiteitenomschrijving: visverwerking, opslag in koelhuizen, pakken, sorteren, vis fileren, vriezen, inpakken, sorteren en opslaan van vis. De ten laste gelegde gedragingen hebben derhalve alle plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en zijn de rechtspersoon dienstig geweest terwijl de rechtspersoon, verdachte, er over vermocht te beschikken of deze gedragingen al dan niet plaatsvonden.

Op grond van de hierboven beschreven gang van zaken met betrekking tot de facturering en de bij personeel/bestuurders aanwezige kennis wordt vastgesteld dat bij de rechtspersoon het vereiste opzet en het oogmerk aanwezig was.

Medeplegen

Uit de verklaringen van medeverdachte 2 blijkt het volgende. Verdachte is voor 80% eigendom van bedrijf 10 Van die vennootschap zijn de broers medeverdachte 2 en medeverdachte 1 ieder voor 50% aandeelhouder. bedrijf 1 is voor 100% eigendom van bedrijf 10 medeverdachte 2 is directeur van zowel verdachte als bedrijf 1 bedrijf 1 doet de in- en verkoop. De door bedrijf 1 ingekochte vis wordt normaliter door verdachte verwerkt. Boekhouder naam verklaart voorts dat de facturen van zowel verdachte als bedrijf 1 door medeverdachte 2 worden opgemaakt. De bedrijven waren voorts gevestigd op hetzelfde adres ( adres te plaats 1 ). Ze hadden één gezamenlijk kantoor. Door verdachte werd de vis veelal als eerste voorzien van het predicaat waarin een variant van de term ‘schol’ was verwerkt en deze werd vervolgens geleverd aan bedrijf 1, waarna zij de eerder gehanteerde terminologie bleef gebruiken naar haar klanten.

In feite was aldus sprake van één onderneming waarin de daarvan deel uitmakende rechtspersonen, verdachte en bedrijf 1, feitelijk voortdurend nauw en bewust samenwerkten bij alle handelsactiviteiten, dus ook bij de in deze zaak centraal staande facturering van bedrijf 1 aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers.

Voor bedrijf 2 geldt, zoals hiervoor overwogen, dat de facturering van bedrijf 2, plaats vond in plaats 2 en los stond van de facturering van bedrijf 1 (opgericht in 1993), thans zijnde bedrijf 1 in plaats 1.

Voor medeverdachte 1 geldt dat van feitelijke, relevante, betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten niet is gebleken.

Voor medeverdachte 2 geldt dat alle handelingen van verdachte zijn te herleiden tot handelingen van verdachte en deze om die reden niet als medepleger kan worden aangemerkt.

Bewezenverklaring
  • Medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
  • Geldboete van € 70.000.

Lees hier de volledige uitspraak.

Overige verdachten

In deze zaak stonden in hoger beroep in totaal tien verdachten terecht. Alle verdachten zijn op 6 december 2013 door de rechtbank vrijgesproken. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep in negen van de tien zaken gegrond is. In die negen zaken zijn geldboetes opgelegd.

 

Print Friendly and PDF ^

NVWA-IOD doorzoekt bedrijven vanwege mogelijke fraude met vlees

De Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA-IOD) heeft vrijdag 13 mei 2 bedrijfspanden in Zuid-Holland doorzocht. Onder leiding van het Functioneel Parket doet de NVWA-IOD onderzoek naar vermoedelijke fraude met de herkomst van varkensvlees. De rechercheurs hebben bij de doorzoekingen administratie, vervoersdocumenten en identificatiestickers in beslag genomen. Er zijn geen verdachten aangehouden. Het vermoeden bestaat dat de verdachten de herkomst van goedgekeurd vlees uit de Europese Unie (EU) veranderen door de identificatiestickers en –merken op de verpakkingen te verwisselen. Zo lijkt het alsof het vlees van buiten de EU komt. Op deze manier kunnen de verdachten het vlees naar de Russische Federatie exporteren, waar een importverbod voor varkensvlees uit de EU geldt. Of dat ook daadwerkelijk gebeurt is onderwerp van onderzoek.

Traceerbaarheid

De productieketen van vlees en vleesproducten is zeer omvangrijk. Bij elke schakel kunnen risico's ontstaan die consumptievlees in gevaar brengen. Dat begint bij het voer dat dieren eten en eindigt bij consumenten die (vlees)producten kopen. Daarom gelden strenge regels voor voedselveiligheid. Zo is het van belang om te weten waar vlees vandaan komt en waar het heen gaat. Dat heet traceerbaarheid. Wanneer onverhoopt blijkt dat er iets niet goed is met het vlees kunnen er dankzij de traceerbaarheid direct maatregelen worden genomen. Het vlees kan dan bijvoorbeeld van de markt gehaald worden. Wanneer de herkomst van het vlees op frauduleuze wijze is veranderd, is traceren niet meer mogelijk.

Meer informatie:

 

Print Friendly and PDF ^

Vrijspraak babymelkpoederfraude

Rechtbank Rotterdam 4 mei 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:3403 De verdachte wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn bij fraude met babymelkpoeder door normaal melkpoeder te verkopen alsof dat poeder was voor baby’s met koemelkallergie. Hij zou deze fraude dan wel samen met anderen hebben gepleegd, dan wel als medeplichtige hebben bevorderd. Het strafrechtelijke verwijt betreft deelneming aan de verkoop van schadelijke waren (artikel 174 Sr), aan valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en aan oplichting (artikel 326 Sr).

Vast staat dat de verdachte op vrij grote schaal babymelkpoeder heeft ingekocht. Ook staat vast dat vingerafdrukken van de verdachte zijn teruggevonden op blikken die voorwerp van de fraude waren, ónder het valse etiket.

Daarnaast wordt de verdachte gelinkt aan de verkoop van poeder voor baby’s met een voedselallergie nu vanaf een IP-adres dat gekoppeld is aan zijn huisadres dergelijke partijen poeder te koop zijn aangeboden. Hierbij tekent de rechtbank aan dat een neef van de verdachte bij vonnis van heden door deze rechtbank voor fraude met babymelkpoeder is veroordeeld. In de hiervoor bedoelde advertenties wordt gebruik gemaakt van een telefoonnummer dat geregistreerd staat op naam van die neef en van een e-mailadres dat bij die neef in gebruik is geweest. Het is goed denkbaar dat de neef die advertenties vanaf een eigen toestel via evenbedoeld IP-adres heeft geplaatst. De rechtbank neemt daarom niet als vaststaand feit aan dat de verdachte zelf babymelkpoeder te koop heeft aangeboden of heeft verkocht.

Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen moet worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk schadelijke waren heeft verkocht, opzettelijk valsheid in geschrift heeft gepleegd, met opzet personen heeft opgelicht - dan wel opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van deze misdrijven. Minst genomen moet hij dan kennis hebben gedragen van de praktijken waarvoor zijn neef bij vonnis van heden is veroordeeld. Die kennis kan niet buiten twijfel uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.

Het gegeven dat vingerafdrukken van de verdachte zijn gevonden op blikken die voorwerp van fraude waren, noopt niet tot de conclusie dat de verdachte betrokken moet zijn geweest bij het ‘omkatten’ van babymelkpoeder. Denkbaar is dat de verdachte slechts behulpzaam is geweest bij het verplaatsen van die blikken. De verdachte is niet in verband te brengen met valse etiketten en met de verkoop van melkpoeder zodat valsheid in geschrift evenmin bewezen kan worden. En nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de fraude, kan ook oplichting niet worden bewezen.

De verdachte zal dan ook van de gehele tenlastelegging worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^