Hof matigt vergoeding kosten rechtsbijstand ex art. 530 Sv in fraudezaak met 90%
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8192
Verzoeker vraagt – na vermindering van het oorspronkelijk verzochte bedrag ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer van het hof – vergoeding uit ’s Rijks kas van € 968.156,56 voor de in een strafzaak tegen verzoeker gemaakte kosten van rechtsbijstand. Ook heeft verzoeker gevraagd om een vergoeding voor de kosten die voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift zijn gemaakt.
Beoordeling van het verzoek
Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 26 november 2019 met parketnummer 21-003851-17 is verzoeker vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De strafzaak tegen verzoeker is daarmee geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van artikel 530, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 534, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Vaststaat dat de declaraties van de raadsman in de strafzaak tegen verzoeker bij verzekeraar BV zijn ingediend en dat zij de declaraties heeft betaald.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat verzoeker een vordering heeft op verzekeraar BV tot vergoeding van de door hem in de strafzaak gemaakte kosten van rechtsbijstand. Aan toekenning van een vergoeding staat niet in de weg dat de rechtsbijstandskosten door verzekeraar BV zijn gedragen (vgl. HR 4 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1428).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de verzochte vergoeding. Hij heeft toegelicht dat de kosten onder meer zo hoog zijn opgelopen doordat verzoeker wenste dat de raadsman steeds persoonlijk betrokken was bij de handelingen in het proces. Een andere reden is de noodzaak om steeds weer tegen de halsstarrigheid van het openbaar ministerie in te gaan. De raadsman heeft er verder nog op gewezen dat kantoren als het zijne met een team van medewerkers aan een zaak werken. De verschillende medewerkers werken daarbij tegen verschillende uurtarieven.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een forse matiging van een toe te kennen vergoeding van kosten van rechtsbijstand met ten minste de helft van het verzochte bedrag.
Het hof neemt bij de beoordeling van een verzoek als dit in beginsel de declaraties van de raadsman als uitgangspunt voor de beoordeling of en tot welk bedrag gronden van billijkheid aanwezig zijn aan een gewezen verdachte een vergoeding toe te kennen voor de kosten van diens raadsman, zonder dat het hof op enige wijze gebonden is aan de door een raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
Het hof zal in deze zaak echter niet de door de raadsman ter onderbouwing van het verzoek ingebrachte declaraties als uitgangspunt hanteren, omdat het hof die declaraties hiertoe om de volgende redenen ongeschikt acht.
Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Het hof stelt vast dat de zaak op al die onderdelen niet dusdanig uitzonderlijk van aard is dat de verzochte vergoeding van bijna € 1 miljoen redelijk is te achten. Het betreft een procedure in twee instanties waarbij in het belang van verzoeker ook is getracht om de zaak buiten rechte af te doen en bezwaar tegen de dagvaarding is gemaakt. Er is een regiezitting geweest bij de rechter-commissaris die zes getuigen en verzoeker als verdachte in zijn eigen zaak heeft gehoord. Verzoeker is niet in voorlopige hechtenis genomen. Het proces-verbaal van de FIOD besloeg vier ordners van in totaal 1.225 pagina’s inclusief twee ordners met documenten en een ordner met aanvullende processenverbaal en andere na sluiting van het hoofdprocesverbaal nog toegevoegde stukken. De voorliggende rechtsvragen waren niet bovengemiddeld ingewikkeld en het feitencomplex was overzichtelijk.
De door de raadsman en zijn kantoorgenoten in rekening gebrachte uren – ruim tweeduizend – staan mede gelet op het voor een groot deel gehanteerde uurtarief van € 485-510 in geen verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de zaak. De raadsman heeft kunnen uitleggen waar de kosten op zien en op welke wijze de kantoren waar hij werkzaam was de verdediging vormgeven leidt echter niet tot het oordeel dat er gronden van billijkheid zijn de gevraagde vergoeding geheel toe te kennen. Het hof is van oordeel dat het door vele verschillende advocaten aan de zaak bestede aantal uren afgezet tegen wat in de strafzaak tegen verzoeker redelijk is te achten buitensporig hoog is. De urenspecificaties bieden het hof onvoldoende houvast om aan de hand daarvan te beoordelen welke van de gedeclareerde uren tegen welk tarief wel concreet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hof acht, alles overziende, gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen van € 100.000 (€ 121.000 inclusief BTW). Het hof overweegt hierbij dat het gezien de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak aannemelijk is dat vele in het strafrecht gespecialiseerde advocaten voor dit bedrag aan honorarium en kostenvergoeding een verdediging op hoog niveau zouden hebben kunnen en willen voeren. Het hof respecteert de keuzes van verzoeker over de inrichting van zijn verdediging, maar voor zover deze keuzes leiden tot een overschrijding van de kosten die redelijk geacht kunnen worden, dienen deze kosten niet ten laste van de Staat te komen. Het hof zal daarom het meer of anders verzochte afwijzen.
Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding wordt als vergoeding voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift een bedrag van € 550 toegewezen.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker de navolgende vergoeding toe te kennen:
- kosten raadsman € 121.000,00
- kosten verzoek € 550,00 +
Totaal: € 121.550,00.
Lees hier de volledige uitspraak.