Afwijzing art. 12 Sv beklag: Gedragingen hebben plaatsgevonden in complex internationaal zakelijk conflict & vordering benadeelde partij geen aanleiding beklag toe te wijzen
/Gerechtshof Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:320
Klaagster is de Cypriotische holdingmaatschappij van een luchtvaartmaatschappij.
Deze Griekse luchtvaarmaatschappij, is in 2017 opgericht door beklaagde I, naam en klaagster. Zij zijn alle drie bestuurder van luchtvaartmaatschappij en - via persoonlijke holdingmaatschappijen - aandeelhouder van klaagster. Beklaagde I is aangesteld als CEO van luchtvaartmaatschappij.
Beklaagde I heeft volgens de aangifte zich schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift, verduistering in dienstbetrekking en witwassen, door - naar de kern samengevat - in de hoedanigheid van CEO, zijn medebestuurders naam en klaagster, hetzij door het aannemen van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels te bewegen tot het overmaken van grote geldbedragen ten behoeve van klaagster, waarna hij deze bedragen heeft besteed aan privédoeleinden of aangewend voor de aan hem gelieerde bedrijven. Vervolgens heeft beklaagde I om deze gedragingen te verhullen naam en klaagster vervalste bankafschriften getoond.
Beoordeling hof
Naar aanleiding van de aangifte is geen onderzoek gedaan. De beklaagden zijn niet gehoord. Weliswaar heeft klaagster om haar klacht te onderbouwen aan haar aangifte en in het kader van deze beklagprocedure een groot aantal stukken verstrekt, maar alleen op basis daarvan zal de strafrechter aan wie deze zaak zou worden voorgelegd niet tot een bewezenverklaring kunnen komen. Het is niet uitgesloten dat onderzoek steunbewijs kan opleveren waarmee dat wel mogelijk zou zijn.
In verband met de vraag of strafrechtelijk onderzoek moet plaats vinden, geldt het volgende. Het openbaar ministerie mag en moet ook, gelet op de beperkte opsporingscapaciteit waarover politie en openbaar ministerie beschikken, keuzes maken op het punt van het wel of niet vervolgen van zaken. Een verplichting (om) na een aangifte tot strafrechtelijk onderzoek en vervolging over te gaan is niet in de wet opgenomen. Artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt echter wel de mogelijkheid een beslissing tot niet vervolging aan het hof voor te leggen. In de op dit artikel gegronde procedure moet het hof (dan) beoordelen of de motivering die het openbaar ministerie aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd deze kan dragen en of de door het openbaar ministerie gemaakte keuze niet onredelijk is.
Het openbaar ministerie heeft in de brief van 17 juni 2019 uitgebreid uiteengezet hoe het tot beslissing niet tot vervolging over te gaan, is gekomen.
Het hof is van oordeel dat de argumenten van het openbaar ministerie de door de officier van justitie genomen beslissing kunnen dragen en die beslissing niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
De aan beklaagde I verweten gedragingen hebben zich voorgedaan in een complex, internationaal zakelijk conflict. Om tot een bewijsbare zaak te komen dient omvangrijk en tijdrovend opsporingsonderzoek plaats te vinden, naar verwachting deels in het buitenland. Dit legt een zeer aanzienlijk beslag op de schaarse opsporingscapaciteit.
Bij de afweging een strafrechtelijk onderzoek te starten wordt gekeken naar het maatschappelijk belang.
In deze zaak geldt dat, wat er ook zij van de mogelijke bewijsbaarheid van enig strafbaar feit, het in de kern een zakelijk geschil betreft tussen klaagster en beklaagden, waarbij het onderling vertrouwen is geschonden.
Van deelnemers aan het handelsverkeer mag worden verwacht dat zij zorgvuldigheid betrachten bij het aangaan van contracten, het kiezen van hun contractspartijen en zelf de nodige maatregelen treffen om te voorkomen dat zij door onkunde of onoplettendheid schade lijden. Dit brengt mee dat in dit soort zaken het maatschappelijk belang niet zonder meer is gegeven. De beslissing van het openbaar ministerie is - gelet op het karakter van de zaak - in het licht van hetgeen klaagster heeft aangevoerd niet onredelijk.
Het hof ziet ook in de wens van klaagster haar vordering als benadeelde partij bij de strafrechter in te kunnen brengen onvoldoende aanleiding het beklag toe te wijzen.
De kans is aanzienlijk dat de strafrechter vanwege het complexe karakter van de zaak de behandeling van de vordering tot schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding acht. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid Sv zal in dat geval de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk worden verklaard en zal klaagster haar vordering (alsnog) aan de burgerlijke rechter moeten voorleggen. Ook de omstandigheid dat klaagster - naar uit de stukken blijkt - reeds civielrechtelijke procedures in Nederland en Cyprus is gestart teneinde de door haar geleden haar schade op beklaagde I en beklaagde II te verhalen kan ertoe leiden dat de strafrechter de vordering benadeelde partij buiten beschouwing zal laten (ECLI:NL:HR:2010:BK9031).
Overigens geldt hetgeen hiervoor is overwogen eveneens voor beklaagde II, aangezien in het klaagschrift ten aanzien van deze beklaagde dezelfde onderbouwing valt te lezen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag tegen beide beklaagden is ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.