Afwijzing art. 12 Sv beklag: Bewijs voor valsheid is mogelijk te verkrijgen, maar onvoldoende belang om daarvoor schaarse capaciteit (door persoonsbeveiligingen) van politie en OM in te zetten
/Gerechtshof Amsterdam 9 maart 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:726
Deze uitspraak ziet op een beklag ex art. 12 Sv met betrekking tot oplichting en valsheid in geschrift in internationaal handelsverkeer. Het beklag wordt afgewezen. Er zijn geen aanwijzingen voor oplichting. Bewijs voor valsheid in geschrift is mogelijk na onderzoek te verkrijgen, maar er is onvoldoende belang om daarvoor de schaarse capaciteit van politie en openbaar ministerie in te zetten. Het is van algemene bekendheid dat – mede in verband met de toegenomen noodzaak om politiemensen in te zetten voor persoonsbeveiliging – politie en justitie kampen met forse capaciteitstekorten. Scherpe keuzes zijn onvermijdelijk, aldus het hof.
De beoordeling van het beklag
Klaagster heeft op 30 augustus 2019 aangifte gedaan, waaruit kort gezegd het volgende naar voren komt. Tussen juli 2016 en februari 2017 had klaagster van bedrijf goederen gekocht en daarvoor totaal € 3.448.416 betaald. Een deel van de gekochte goederen is daadwerkelijk geleverd; voor € 2.512.250 bleef levering of terugbetaling uit. In de daaropvolgende e-mail correspondentie tussen betrokkenen heeft beklaagde in oktober 2018 een document van het United States Department of Commerce Bureau of Industry and Security meegestuurd: dit zou een vergunning zijn van de goederen die half november zouden worden aangeleverd (hetgeen niet is gebeurd). Uit onderzoek van klaagster blijkt dit een vals document te zijn.
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Ten aanzien van oplichting
Oplichting is een vorm van bedrog waardoor iemand ertoe wordt gebracht geld of goederen af te geven aan de oplichter, doordat deze een valse voorstelling van zaken geeft met gebruikmaking van één of meer van de zogenoemde oplichtingsmiddelen. Die oplichtingsmiddelen zijn limitatief in de strafwet opgesomd. Het gaat daarbij om het opgeven van een valse naam, een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels.
De door klaagster gestelde gang van zaken duidt er niet op dat zij als gevolg van een oplichtingsmiddel tot betaling is overgegaan; het valse document heeft immers niet geleid tot extra betalingen door klaagster. Er lijkt weliswaar sprake te zijn van civielrechtelijke wanprestatie (daarvoor staat in beginsel de weg naar de civiele rechter open), maar bij deze stand van zaken zal de strafrechter niet tot een veroordeling wegens oplichting kunnen komen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om geen vervolging wegens oplichting te gelasten.
Ten aanzien van valsheid in geschrift
Op basis van het door klaagster aangevoerde is denkbaar dat na strafrechtelijk onderzoek een vorm van (gebruik maken van) valsheid in geschrift bewezen zou kunnen worden. De officier van justitie heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende belang is om hiervoor de schaarse capaciteit van politie en openbaar ministerie in te zetten.
Het hof kan die afweging billijken. Daartoe gelden de volgende overwegingen.
Het is van algemene bekendheid dat – mede in verband met de toegenomen noodzaak om politiemensen in te zetten voor persoonsbeveiliging – politie en justitie kampen met forse capaciteitstekorten. Scherpe keuzes zijn onvermijdelijk, waar het belang bij strafvervolging de inzet van die beperkte capaciteit rechtvaardigt.
In deze zaak zou het gaan om een vals document, dat op zichzelf niet heeft geleid tot enig financieel nadeel voor klaagster.
Het algemeen maatschappelijk belang bij strafvervolging is dan beperkt, terwijl het beslag van het noodzakelijke internationale onderzoek op de opsporingscapaciteit naar verwachting aanzienlijk zou zijn.
Daar komt bij dat volgens de aangifte een eenvoudige zoekslag op het internet nieuwsberichten oplevert die beklaagde in verband zouden brengen met grootschalige fraude. Dat klaagster een dergelijk eenvoudig onderzoek heeft verricht voordat ze voor miljoenen aan goederen bestelde, is niet gebleken.
Conclusie
Het beklag is kennelijk ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.