Ambtshalve verplichting tot horen van getuigen wier verklaringen voor bewijs zijn gebruikt?

Hoge Raad 14 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:5

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 23 april 2016 te Rijswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [A] of die [slachtoffer]

- zichtbaar voor die [slachtoffer] een veerdrukpistool in zijn hand heeft gehouden en

- een veerdrukpistool in de rug van die [slachtoffer] heeft geduwd en

- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “en nu open je de kassa” en

- die [slachtoffer] meermalen met een veerdrukpistool tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”

Middel

Het middel klaagt onder verwijzing naar art. 6 EVRM over de (motivering van de) bewezenverklaring. Het betoogt dat het Hof het tenlastegelegde feit niet zonder meer kon bewezenverklaren nadat de Rechtbank de verdachte daarvan in eerste aanleg had vrijgesproken.

Beoordeling Hoge Raad

De onderhavige zaak wordt - anders dan het geval was in HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943 - niet gekenmerkt door de bijzonderheid dat de rechter in eerste aanleg heeft doen blijken dat hij een ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde, de verdachte belastende verklaring van een getuige niet betrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs gebruikt, en de rechter (mede) op die grond tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit is gekomen, terwijl de rechter in hoger beroep die verklaring wel voor het bewijs gebruikt. De in dat arrest voor dergelijke specifieke gevallen aanvaarde regel, die inhoudt dat de rechter in hoger beroep ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing de redenen voor het gebruik van die verklaring dient op te geven en in het bijzonder moet vermelden op welke gronden hij de desbetreffende verklaring betrouwbaar acht, waarbij die gronden kunnen maar niet behoeven te zijn ontleend aan een verhoor van de getuige in hoger beroep, vindt in deze zaak dan ook geen toepassing (vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1485, rov. 3.6). Evenmin doet zich een andere omstandigheid voor op grond waarvan het Hof gehouden was ambtshalve personen op te roepen en te horen en/of ambtshalve de in de bewijsmiddelen 6 en 7 genoemde camerabeelden ter terechtzitting te bekijken. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.

Ook voor het overige faalt het middel. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^