Art. 591a Sv: vergoeding kosten rechtsbijjstand beklagprocedure ex. art 12 Sv
/Gerechtshof Amsterdam 23 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:5120
Eerder is het beklag van klagers tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam van 23 januari 2017 om geen strafvervolging in te stellen tegen verzoeker ter zake van mishandeling, afgewezen. De zaak is dus geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van:
de kosten die de verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de procedure als bedoeld in artikel 12 Sv met voormeld nummer ten bedrage van € 4.116,06;
de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift ten bedrage van € 280,00 (zonder mondelinge behandeling) dan wel € 550,00 (met mondelinge behandeling), zijnde de geldende standaardbedragen.
Ingevolge artikel 591a, tweede lid, Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging of de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede voor de kosten van een raadsman. Die bepaling ziet op de kosten van de raadsman die overeenkomstig de artikelen 38 en 39, eerste lid, Sv als gekozen raadsman is opgetreden. Daarbij is het gerecht in feitelijke aanleg bevoegd verklaard waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan (het laatst) werd vervolgd. Op grond van artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Voor dergelijke vergoedingen is ook plaats indien het, zoals hier aan de orde, gaat om vergoedingen die verband houden met een procedure op de voet van artikel 12 Sv (vgl. Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566).
Het hof heeft in onder meer ECLI:NL:GHAMS:2018:4641 overwogen dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat indien de zaak is geëindigd met een sepot de rechtbank en, in geval de zaak is geëindigd met een ongegrondverklaring van een klaagschrift ex artikel 12 Sv, het gerechtshof bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen.
Het hof acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van het op artikel 591a Sv gebaseerde verzoek tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de procedure als bedoeld in artikel 12 Sv ten bedrage van € 4.116,06 en de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift ten bedrage van € 550,00, zijnde het geldende standaardbedrag.
Derhalve zal aan de verzoeker een totaalbedrag van € 4.666,06 worden toegekend.
Lees hier de volledige uitspraak.