Artikel: Bescherming van het professionele verschoningsrecht in geval van doorzoeking van een smartphone

Dankzij digitale opsporing worden de georganiseerde criminaliteit gevoelige slagen toegebracht, kunnen moorden worden opgelost, en wordt digitale kinderporno bestreden. Dat is, vanzelfsprekend, geweldig nieuws. Tegelijkertijd is de wettelijke regulering van digitale opsporing in Nederland hopeloos achterhaald. En dat is – ook al valt dat minder op in de euforie van de ongekende mogelijkheden – problematisch. Nu is er een nieuw Wetboek van Strafvordering op komst en dus verbetering nabij. Maar in de tussentijd moet de praktijk het doen met ad-hoc-grondslagen voor opsporingsmethoden in de rechtspraak, bestaat bovendien weinig zicht op de digitale opsporingsmethoden die de politie zoal uitprobeert, en is onduidelijk hoe en in hoeverre de privacy van, bijvoorbeeld, betrokken smartphonegebruikers, wordt gewaarborgd. Een heikel punt betreft bovendien de bescherming van digitaal opgeslagen verschoningsgerechtigde informatie in geval van onderzoek in digitale gegevens. Denk daarbij aan vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt. Die kan toegankelijk zijn via de computer van de advocaat zelf, maar ook via bijvoorbeeld een in beslag genomen smartphone van de cliënt. Het is deze laatste situatie die onderwerp is van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Saber tegen Noorwegen. Uit die uitspraak blijkt dat Nederland niet het enige land is dat moeite heeft om de normering van de zich razendsnel ontwikkelende digitale opsporingsmethoden bij de tijd te houden. De aanleiding en het probleem van de Saber-zaak is in de kern dat binnen de context van het onderzoek aan Sabers smartphone duidelijke regelgeving inzake de bescherming van het professioneel verschoningsrecht ontbrak.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^