Beklag ex art. 12 Sv over niet-vervolging van (demissionair) minister-president en (demissionair) minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor ambtsmisdrijven

Hoge Raad 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1554

De klager heeft op 23 februari 2021 aangifte gedaan tegen de (demissionair) minister-president en de (demissionair) minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze aangifte werd gedaan ter zake van verschillende “misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid”, gepleegd tussen 1 april 2020 en 23 februari 2021.

Bij brief van 25 februari 2021 is de klager in kennis gesteld van de beslissing van de officier van justitie om af te zien van strafvervolging.

Op 17 maart 2021 heeft de klager schriftelijk beklag gedaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over het niet vervolgen van de betreffende ministers.

Bij beschikking van 29 juni 2021 heeft het hof zich onbevoegd verklaard om van het beklag kennis te nemen en de zaak verwezen naar de Hoge Raad.

De beschikking van het hof en het klaagschrift zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Het schriftelijk verslag van de procureur-generaal J. Silvis strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beklag.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag

Het hof heeft de zaak op de voet van artikel 13a van het Wetboek van Strafvordering naar de Hoge Raad verwezen op de grond dat het beklag betrekking heeft op ambtsmisdrijven.

Op grond van artikel 119 Grondwet, artikel 76 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 4 lid 1 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen staan (voormalige) ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging ter zake van die misdrijven kan slechts worden gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198).

Nu hieruit volgt dat de Hoge Raad niet bevoegd is om opdracht te geven tot vervolging ter zake van een door een minister gepleegd ambtsmisdrijf als door de klager bedoeld, is het beklag van de klager kennelijk niet-ontvankelijk. Dit brengt mee dat oproeping van de klager achterwege kan blijven.

De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^