Belastingadviseur verduistert en licht tientallen cliënten op over zevenjarige periode
/Rechtbank Den Haag 11 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6125
De rechtbank doet uitspraak in een omvangrijke strafzaak tegen een inmiddels 68-jarige belastingadviseur. De verdachte onderhoudt langdurige zakelijke relaties met tientallen cliënten, onder wie ouderen en mensen met een verstandelijke beperking. In zijn hoedanigheid van belastingadviseur en financieel adviseur ontvangt hij aanzienlijke geldbedragen van deze cliënten. Hij beweert het geld te zullen investeren of aanwenden ter voorkoming van belastingheffingen, maar gebruikt het voor eigen doeleinden. De verdachte handelt deels als natuurlijk persoon, deels als bestuurder van diverse besloten vennootschappen.
De tenlastelegging
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 2010 tot 2018 schuldig maakt aan verduistering (feit 1) en oplichting (feiten 2 tot en met 4), telkens meermalen gepleegd. In totaal zou het gaan om een periode van zeven jaar waarin tientallen cliënten zijn benadeeld voor vele tienduizenden euro’s.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst op het structurele karakter van het handelen van de verdachte en de ernst van het gepleegde leed. De officier benadrukt het misbruik van vertrouwen en het opzettelijk bedriegen van kwetsbare cliënten. Zij eist een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging, gevoerd door twee raadslieden, voert meerdere inhoudelijke verweren en pleit deels voor vrijspraak:
Ten aanzien van feit 1 (verduistering ten nadele van een cliënt): De verdediging stelt dat verdachte het geld niet als natuurlijk persoon heeft ontvangen, maar als bestuurder van een rechtspersoon. Nu in de tenlastelegging staat dat hij zich het geld persoonlijk heeft toegeëigend, zou niet kunnen worden gesproken van verduistering zoals bedoeld in artikel 321 Sr. Daarnaast voert de verdediging aan dat ten aanzien van sommige overboekingen sprake was van een gift, gelet op bijvoorbeeld de omschrijving 'bedankt' bij een overboeking van 5.000 euro.
Ten aanzien van feit 2 (oplichting van naam 12): De verdediging betwist het opzettelijk handelen en wijst op het ontbreken van concrete bewijzen dat verdachte het geld van deze cliënt niet zou hebben willen investeren. Volgens de verdediging is slechts sprake van een teleurstellend resultaat, niet van een strafbaar feit.
Partiële vrijspraken voor feit 2 t/m 4: De verdediging voert aan dat ten aanzien van diverse aangevers – onder wie naam 1 t/m naam 10 – geen sprake is van voldoende wettig bewijs voor oplichting of verduistering. Bij enkele aangevers ontbreekt een schriftelijke overeenkomst, of zijn de verklaringen volgens de verdediging onvoldoende om van opzet of bedrog te kunnen spreken. Ook wordt erop gewezen dat sommige aangevers inmiddels zijn overleden en afspraken daardoor niet meer kunnen worden geverifieerd.
Ten aanzien van de procesgang: De verdediging wijst op de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn (meer dan vier jaar) en voert aan dat deze niet te wijten is aan de proceshouding van verdachte. Voorts wijst zij op het blanco strafblad van verdachte en diens huidige precaire financiële situatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende zeven jaar op structurele wijze tientallen cliënten heeft opgelicht en gelden heeft verduisterd. De rechtbank acht bewezen dat verdachte telkens een valse voorstelling van zaken geeft over investeringen en fiscale voordelen, terwijl hij op het moment van ontvangst van het geld weet dat hij zijn toezeggingen niet kan of zal nakomen.
Ten aanzien van feit 1 acht de rechtbank verduistering bewezen voor een bedrag van ruim 54.000 euro. Hoewel de verdediging stelt dat verdachte niet persoonlijk het geld heeft ontvangen, is volgens de rechtbank voldoende aangetoond dat hij als feitelijk leidinggevende en bestuurder zeggenschap heeft over de middelen, en dat hij deze wederrechtelijk heeft aangewend.
Ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik maakt van zijn vertrouwenspositie ten opzichte van een verstandelijk beperkte cliënt, en hem met leugens beweegt tot het afstaan van een geldbedrag. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij doelbewust misbruik maakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer.
Ten aanzien van feiten 3 en 4 overweegt de rechtbank dat sprake is van een patroon van bedrog, waarbij telkens een investering of financieel voordeel wordt voorgespiegeld, terwijl verdachte op het moment van zijn toezeggingen weet dat hij de inleg niet zal terugbetalen of investeren zoals afgesproken. De verklaringen van aangevers worden ondersteund door bankgegevens, schriftelijke stukken, en overeenkomsten waarin onhaalbare rendementen worden gegarandeerd. Dat bij sommige aangevers afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd, doet daaraan volgens de rechtbank niet af, nu de modus operandi telkens dezelfde is.
De rechtbank verwerpt de aangevoerde verweren en wijst ook de verzoeken tot het horen van aanvullende getuigen af, nu het dossier reeds voldoende bewijs bevat en aanvullende verklaringen geen wezenlijk ander licht op de zaak zouden werpen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
Zich tussen juni 2011 en maart 2017 schuldig maakt aan verduistering van 54.261,23 euro;
In de periode januari 2013 tot juni 2015 opzettelijk [naam 12] heeft opgelicht voor 42.000 euro;
In de periode april 2010 tot augustus 2018 diverse personen heeft opgelicht voor bedragen tussen 2.000 en 41.500 euro;
In de periode januari 2014 tot augustus 2018 wederom meerdere cliënten heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door bedrog.
De strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uur, met vervangende hechtenis van 120 dagen voor het geval deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank houdt bij deze strafmaat nadrukkelijk rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn, het blanco strafblad van verdachte en diens huidige financiële situatie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet passend.
De schadevergoeding
Tien benadeelde partijen ontvangen geheel of gedeeltelijk schadevergoeding, oplopend tot in totaal tienduizenden euro’s. De rechtbank kent schadevergoedingsmaatregelen toe ten behoeve van onder meer naam 2 t/m naam 9 en naam 18. De vordering van naam 1 wordt niet-ontvankelijk verklaard. De vordering van naam 11 wordt afgewezen, aangezien een civiel vonnis reeds een schadevergoeding heeft geweigerd.
Lees hier de volledige uitspraak.