Beroepsverbod notaris: wanneer heeft bijkomende straf betrekking op het recht op uitoefening van het beroep dat in voldoende verband staat met het beroep waarin het strafbaar feit is begaan?
/Hoge Raad 19 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1767
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden wegens het medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van een vervalst geschrift, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
De verdachte is daarbij de bijkomende straf van ontzetting uit het beroep van notaris voor de duur van vijf jaren.
De motivering van de rechtbank daarvan, die door het hof is bevestigd, luidt als volgt:
“Verdachte is in 2013 door de Kamer voor het Notariaat ontzet uit het ambt van notaris. Desondanks is verdachte opnieuw en tegen de beroepsregels in tóch bij een notariskantoor gaan werken. Er zijn bovendien aanwijzingen dat verdachte ook na het aan het licht komen van deze zaak nog notariële werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank vindt het daarom van belang dat aan verdachte het door de officier van justitie gevraagde beroepsverbod wordt opgelegd, zodat hij op geen enkele manier nog in het notariaat werkzaam zal kunnen zijn. De rechtbank zal verdachte dan ook voor 5 jaar ontzetten uit het recht tot de uitoefening van het beroep van kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en het anderszins verrichten van werkzaamheden op een notariskantoor of in de notariële (advies)praktijk. De wettelijke grondslag voor dit verbod is te vinden in de artikelen artikel 28, eerste lid, onder 5°, 235 en 325 van het Wetboek van Strafrecht.”
Het hof heeft in zijn arrest deze motivering als volgt aangevuld:
“De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde voor een periode van vijf jaar ontzet uit het recht in enige hoedanigheid werkzaam te zijn in het notariaat. Het hof verenigt zich met die beslissing, sluit zich aan bij de motivering daarvan op pagina 6 van het vonnis en voegt daar het volgende aan toe. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de wens uitgesproken om op enig moment weer aan het werk te kunnen in het notariaat. Nu de verdachte tot twee maal toe betrokken is geweest bij gesjoemel met derdengelden op een notariskantoor, is de oplegging van een beroepsverbod – dat alle functies binnen een notariskantoor omvat – geboden. Op die manier wordt de verdachte, in elk geval in de eerste precaire periode, niet blootgesteld aan de verleiding opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het beroepsverbod de huidige werkzaamheden van de verdachte binnen zijn juridische advieskantoor niet raakt. Het is niet de bedoeling met het beroepsverbod de huidige werkzaamheden van de verdachte te doorkruisen, omdat die werkzaamheden uitsluitend het bieden van advies en geen notariële activiteiten behelzen.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijkomende straf van ontzetting van het recht van de verdachte tot de uitoefening van het beroep van kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en het anderszins verrichten van werkzaamheden op een notariskantoor of in de notariële (advies)praktijk.
Beoordeling Hoge Raad
Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg bevestigd behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en met aanvulling van gronden ten aanzien van de bijkomende straf van ontzetting. De verdachte is veroordeeld voor het in de periode van 1 december 2014 tot en met 8 december 2017 ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ en ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ tot een gevangenisstraf van dertien maanden. Daarnaast is aan de verdachte de volgende bijkomende straf opgelegd:
“Ontzet verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep van kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en het anderszins verrichten van werkzaamheden op een notariskantoor of in de notariële (advies)praktijk, voor 5 (vijf) jaar.”
De strafmotivering van het hof houdt onder meer in dat de verdachte gedurende een periode van drie jaren in zijn functie als medewerker bij een notariskantoor, in samenwerking met een notaris, diverse stukken heeft vervalst, dan wel valselijk heeft opgemaakt.
De door het hof bevestigde motivering in het vonnis van de opgelegde ontzetting van de uitoefening van een beroep houdt het volgende in:
“Verdachte is in 2013 door de Kamer voor het Notariaat ontzet uit het ambt van notaris. Desondanks is verdachte opnieuw en tegen de beroepsregels in tóch bij een notariskantoor gaan werken. Er zijn bovendien aanwijzingen dat verdachte ook na het aan het licht komen van deze zaak nog notariële werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank vindt het daarom van belang dat aan verdachte het door de officier van justitie gevraagde beroepsverbod wordt opgelegd, zodat hij op geen enkele manier nog in het notariaat werkzaam zal kunnen zijn. De rechtbank zal verdachte dan ook voor 5 jaar ontzetten uit het recht tot de uitoefening van het beroep van kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en het anderszins verrichten van werkzaamheden op een notariskantoor of in de notariële (advies)praktijk. De wettelijke grondslag voor dit verbod is te vinden in de artikelen artikel 28, eerste lid, onder 5°, 235 en 325 van het Wetboek van Strafrecht.”
Het hof heeft in zijn arrest deze motivering als volgt aangevuld:
“De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de wens uitgesproken om op enig moment weer aan het werk te kunnen in het notariaat. Nu de verdachte tot twee maal toe betrokken is geweest bij gesjoemel met derdengelden op een notariskantoor, is de oplegging van een beroepsverbod – dat alle functies binnen een notariskantoor omvat – geboden. Op die manier wordt de verdachte, in elk geval in de eerste precaire periode, niet blootgesteld aan de verleiding opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat het beroepsverbod de huidige werkzaamheden van de verdachte binnen zijn juridische advieskantoor niet raakt. Het is niet de bedoeling met het beroepsverbod de huidige werkzaamheden van de verdachte te doorkruisen, omdat die werkzaamheden uitsluitend het bieden van advies en geen notariële activiteiten behelzen.”
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang:
Artikel 28 lid 1, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:
5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.”
Artikel 235 lid 1 Sr:
“Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven misdrijven, kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft.”
De misdrijven valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift zijn in dezelfde titel van het Wetboek van Strafrecht opgenomen als artikel 235 Sr.
Op grond van artikel 28 lid 1 Sr kan een verdachte worden ontzet van onder meer het recht bepaalde beroepen uit te oefenen. Die mogelijkheid bestaat in de bij de wet bepaalde gevallen en als het strafbare feit is begaan in de uitoefening van dat beroep. Deze ontzetting moet betrekking hebben op het recht op uitoefening van een beroep dat in voldoende verband staat met het beroep waarin het strafbaar feit is begaan. (Vgl. HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1378.)
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, nadat hij eerder was ontzet van het ambt van notaris, gedurende drie jaren in zijn functie als medewerker bij een notariskantoor, in samenwerking met een notaris, diverse stukken heeft vervalst dan wel valselijk heeft opgemaakt. Daarin ligt als niet onbegrijpelijk oordeel van het hof besloten dat de verdachte de strafbare feiten heeft begaan in de uitoefening van het beroep van notarieel medewerker. De tegen dit oordeel gerichte klacht van het cassatiemiddel faalt.
De door het hof opgelegde bijkomende straf betreft de ontzetting van het recht tot uitoefening van ‘het beroep van kandidaat-notaris, notarisklerk, notarieel medewerker en het anderszins verrichten van werkzaamheden op een notariskantoor of in de notariële (advies)praktijk’. Het cassatiemiddel klaagt terecht dat de formulering van deze bijkomende straf, voor zover de ontzetting betrekking heeft op het anderszins verrichten van werkzaamheden ‘op een notariskantoor’, niet voldoet aan het genoemde vereiste dat de ontzetting betrekking moet hebben op het recht op uitoefening van een beroep dat in voldoende verband staat met het beroep waarin het strafbaar feit is begaan. Nu uit de weergegeven overwegingen echter volgt dat het hof met de bijkomende straf niet het oog heeft gehad op werkzaamheden ‘op een notariskantoor’ die geen verband houden met de notariële (advies)praktijk, zal de Hoge Raad de zaak zelf afdoen door de formulering ‘het anderszins verrichten op een notariskantoor of in de notariële (advies)praktijk’ te verstaan als ‘enig ander beroep dat inhoudt dat met de notariële (advies)praktijk verbonden werkzaamheden worden verricht’.
Lees hier de volledige uitspraak.