Betekenis strafvorderlijk beslag voor beoordeling van klaagschrift over douanebeslag en toekenning geldelijke tegemoetkoming

Hoge Raad 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403

De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 4 december 2018 het namens de klaagster ingediende klaagschrift ex art. 1:37 Algemene Douanewet (Adw) ongegrond verklaard.

Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:

De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:

Ik verwijs naar het klaagschrift, ik wil een paar punten maken. (...)

Meer subsidiair verzoek ik u om een geldelijke tegemoetkoming. Zonder de vaststelling dat cliënt wetenschap had van het compartiment is een schadevergoeding op zijn plaats. De huidige waarde is 14.000 euro. Dit baseer ik op de mededeling van de verbalisant op p. 1134 van het dossier. Het klopt dat ik indien u het klaagschrift gegrond verklaart, ook om teruggave verzoek. Ik begrijp dat er nog strafrechtelijk beslag op de auto rust. Als u het beklag nu gegrond verklaard, maar geen afgifte beveelt en de officier van justitie heft het strafrechtelijk beslag op, dan heb ik enkel een gegrond verklaard klaagschrift, maar geen bevel tot afgifte. Ik begrijp dat indien u het beklag gegrond verklaard en teruggave gelast, cliënt dan de auto niet terug krijgt, tenzij het strafrechtelijk beslag wordt opgeheven.

Betrokkene 2 voert namens de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane het woord, zakelijk weergegeven: (...)

Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming blijkt uit www.autotrack.nl blijkt dat soortgelijke auto’s een dagwaarde hebben van 7.000 euro.

Ik verzoek u het klaagschrift ongegrond te verklaren. De douane is bereid de bevoegdheid gegeven in artikel 1:37 lid 8 Algemene Douanewet toe te passen indien er geen strafrechtelijk beslag meer op de auto rust. Dit kan enkel bij een ongegrond verklaard klaagschrift.

Klaagster voert het woord, zakelijk weergegeven:

“Ik wist niets van het compartiment. (...) Het was wel mijn auto. Ik weet niet hoe het compartiment erin is gekomen.” (...)

De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:

Stel dat de rechtbank de geldelijke tegemoetkoming toekent. Dan is er sprake van vergoeding van geleden schade. Maar is er ook schade als er nog strafrechtelijk beslag ligt?

Betrokkene 2 voert het woord, zakelijk weergegeven:

De wetgeving maakt het ingewikkeld. Wij kunnen de procedure van lid 8 enkel toepassen na een ongegrondverklaring. De reparatie van het voertuig wordt geschat op 500 euro.

De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven: (...)

De geldelijke tegemoetkoming is enkel van toepassing na ongegrondverklaring, want dan vervalt de auto aan de Staat. Cliënt wilde wel meewerken met de douane en het compartiment verwijderen, maar het strafrechtelijk beslag ligt daaraan in de weg.”

De Rechtbank heeft het klaagschrift, voor zover dat strekt tot opheffing van het op de voet van art. 1:37, eerste lid, Adw gelegde beslag, ongegrond verklaard en het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming als volgt samengevat en afgewezen:

Voorts heeft klaagster, indien het beklag leidt tot een ongegrondverklaring, verzocht om een geldelijke tegemoetkoming nu zij in dat geval onevenredig wordt benadeeld zonder dat haar dat is toe te rekenen.

Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank artikel 33c, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de draagkracht als bedoeld in artikel 24 Sr te betrekken. Uit de thans voorhanden stukken in het raadkamerdossier en het verhandelde op raadkamer is het volgende gebleken. Klaagster wordt thans verdacht van witwassen, ten aanzien waarvan ze zich tot nu toe op haar zwijgrecht heeft beroepen. In het kader van die verdenking rust, naast het beslag van de Douane, zowel klassiek beslag op grond van artikel 94 Sv als conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv op de auto. De rechtbank overweegt dat, zoals ook door de raadsman is aangedragen, klaagster bij gegrondverklaring van het onderhavige klaagschrift, de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen op grond van artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering nog op de auto rusten. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de auto blijkt, dat de auto onder betrokkene 1 in beslag is genomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat klaagster ten tijde van de inbeslagneming feitelijk niet de beschikking had over de auto. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar verzoek om een geldelijke tegemoetkoming slechts verwezen naar de dagwaarde van de auto en ze heeft geen aandacht besteed aan de hiervoor genoemde omstandigheden. Ze heeft evenmin iets verklaard over haar draagkracht.

In het licht van al deze omstandigheden acht de rechtbank dat klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en zal de rechtbank het verzoek tot een geldelijke tegemoetkoming afwijzen.”

Middel

Het middel klaagt over de afwijzing door de Rechtbank van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.

Beoordeling Hoge Raad

In onderhavige zaak is de inbeslagneming gebaseerd op art. 1:37 lid 1 Adw Deze bepaling luidt:

“Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.”

Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Krachtens art. 1:37, eerste en vierde lid, Adw (douanebeslag) vervallen de inbeslaggenomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging - dus van rechtswege - aan de Staat tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in art. 1:37, zesde lid, Adw, de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij een onherroepelijke ongegrondverklaring van een op de voet van art. 1:37, eerste en vijfde lid, Adw ingediend klaagschrift het eigendom van de inbeslaggenomen vervoermiddelen en voorwerpen overgaat op de Staat. Op grond van art. 1:37, achtste lid, Adw kan de minister van Financiën de aan de Staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar teruggeven. Indien die voorwaarden worden nageleefd en de teruggave plaatsvindt, beschikt de Staat niet meer over het eigendom van de betreffende vervoermiddelen en voorwerpen.

Op grond van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv, kent de rechter op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr, een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632). Of de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, de waarde van de onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na het vervallen aan de Staat met betrekking tot die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156.)

Een en ander is niet anders in het geval dat ten tijde van het douanebeslag op die vervoermiddelen of voorwerpen tevens strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv is gelegd met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de vervoermiddelen of de voorwerpen dan wel strafvorderlijk conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv, terwijl de strafrechter nog niet onherroepelijk heeft beslist in de strafzaak en/of de ontnemingszaak. Er is dan immers (nog) geen strafrechtelijke beslissing die het eigendomsrecht op de vervoermiddelen of de voorwerpen aan de Staat doet overgaan of die een titel verschaft voor het nemen van executoriaal verhaal daarop.

Opmerking verdient dat het de rechter vrij staat de behandeling van het op de voet van art. 1:37, vijfde lid, Adw ingediende klaagschrift aan te houden teneinde een beslissing omtrent het strafvorderlijke beslag af te wachten. Verder is nog van belang dat in het geval dat de rechter zo’n klaagschrift ongegrond verklaart en beslist tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming die tegemoetkoming in beginsel vatbaar is voor strafvorderlijk beslag.

Voor zover de Rechtbank aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming ten grondslag heeft gelegd dat de omstandigheid dat op de auto ook strafvorderlijke beslagen rusten, eraan in de weg staat dat in het kader van het douanebeslag een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend aan de klaagster, getuigt dit oordeel - gelet op wat is vooropgesteld - van een onjuiste rechtsopvatting. Ook de overige gronden die de Rechtbank aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd - die inhouden dat de klaagster wordt verdacht van witwassen en dat zij ten tijde van de inbeslagname feitelijk niet de beschikking over de auto had - kunnen de beslissing tot afwijzing door de Rechtbank niet zonder meer dragen, in aanmerking genomen dat de klaagster heeft aangevoerd dat de auto van haar was en dat zij niets wist van het compartiment in de auto.

Conclusie AG

In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de overweging van de rechtbank dat door en namens klaagster geen aandacht is besteed aan de omstandigheden die bij de afwijzing van het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming in aanmerking zijn genomen, in het licht van de stukken van het geding niet begrijpelijk is. Uit het strafdossier tegen klaagster blijkt allereerst dat zij, ten tijde van de inbeslagneming, in verzekering gesteld was, zodat zij op dat moment onmogelijk zelf de feitelijke beschikking over de auto kon hebben. Daarnaast blijkt daaruit ten aanzien van haar draagkracht dat zij over een WAO-uitkering beschikt. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat klaagster aandacht had moeten besteden aan de omstandigheid dat zij de auto bij gegrondverklaring niet zou terugkrijgen, vanwege een eerder gelegd beslag op grond van art. 94 en 94a Sv.

Ten aanzien van dat laatste punt wijst de steller van het middel erop dat het strafvorderlijk beslag bij een gegrondverklaring weliswaar nog van kracht blijft, maar dat dat kan worden opgeheven, al dan niet door een beslissing van de officier van justitie, een gegrond klaagschrift ex art. 552a Sv of door een last tot teruggave door de strafrechter. In geval van een onherroepelijke veroordeling tot een geldboete of bij oplegging van een ontnemingsmaatregel wordt (de opbrengst van) de auto gebruikt voor verhaal, waardoor de betalingsverplichting van klaagster wordt verminderd. Het oordeel van de rechtbank dat de klaagster niet onevenredig wordt getroffen is daarmee niet begrijpelijk.

Het gaat in de voorliggende zaak als gezegd om een klaagschrift dat is ingediend op grond van art. 1:37 Adw. Deze bepaling luidt:

1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.

2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.

3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.

4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.

5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.

6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.

7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”

Art. 1:37 lid 6 Adw houdt in dat de behandeling van het klaagschrift door de rechtbank plaatsvindt op grond van hetgeen is bepaald in art. 552b Sv. Volgens de Hoge Raad heeft dat tot gevolg dat bij handhaving van het beslag aan de rechter de bevoegdheid toekomt een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van art. 33c lid 2 Sr net als dit het geval is bij de verbeurdverklaring en de onttrekking aan het verkeer. Mijn voormalig ambtgenoot Fokkens merkte daarover op dat door te bepalen dat het klaagschrift wordt behandeld op de voet van art. 552b Sv, de wetgever tot uitdrukking heeft gebracht dat het vervallen aan de staat van inbeslaggenomen vervoermiddelen op grond van het bepaalde in art. 1:37 lid 4 Adw (en art. 213 lid 4 Wet op de douane (oud)) in sterke mate overeenstemt met de verbeurdverklaring op grond van de art. 33 e.v. Sr. Wanneer de rechter op het klaagschrift ex art. 1:37 lid 5 Adw (art. 213 lid 5 (oud) Wet inzake de douane) afwijzend beslist, wordt een beslissing gegeven die vergelijkbaar is met een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

Art. 33c lid 2 Sr bepaalt onder meer dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekent wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen. Bij de beoordeling van de vraag of de klaagster niet onevenredig is getroffen in de zin van art. 33c lid 2 Sr dient naast de waarde van het inbeslaggenomen vervoermiddel of voorwerp ook de draagkracht als bedoeld in art. 24 Sr te worden betrokken. Ook kan worden meegewogen hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen en het eventuele voordeel dat de Staat na het vervallen van het voorwerp aan de Staat met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop (van onderdelen) daarvan.

De rechtbank heeft in de voorliggende zaak geoordeeld dat klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en heeft aan haar derhalve geen geldelijke tegemoetkoming toegekend. Anders dan de steller van het middel acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, en wel om de volgende redenen.

De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat naast het beslag van de Douane, zowel klassiek als conservatoir beslag op grond van art. 94 en 94a Sv op de auto is gelegd. De overweging dat de klaagster bij gegrondverklaring van het klaagschrift dat op de voet van art. 1:37 lid 5 Adw is ingediend, de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen ex. art. 94 en 94a Sv daarop nog rusten, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van art. 1:37 lid 4 Adw vervalt de auto door de ongegrondverklaring van het beklag weliswaar aan de Staat, maar in het geval reeds voorafgaand aan het beslag op grond van art. 1:37 lid 1 Adw beslag was gelegd op de voet van art. 94 en 94a Sv, doet zich daarmee niet een situatie voor die in sterke mate overeenstemt met de verbeurdverklaring op grond van art. 33 e.v. Sr. Op dat strafvorderlijke beslag moet immers nog een beslissing worden genomen door de (hulp)officier van justitie op grond van art. 116 lid 1 Sv terwijl daarover voorts op grond van art. 552a Sv kan worden geklaagd. Dat betekent in de voorliggende zaak dat na het vervallen van de auto aan de Staat, er nog geen sprake is van mogelijk voordeel voor de Staat door de verkoop (van onderdelen) van de auto, aangezien van die verkoop nog geen sprake kan zijn.

Anderzijds kan worden opgemerkt dat met het vervallen van de auto aan de Staat, gelet op het strafvorderlijke beslag, ook (nog) geen sprake is van een onevenredige benadeling van de klaagster. Het is immers niet uitgesloten dat zij de auto terugkrijgt doordat op grond van art. 116 Sv, de beklagprocedure ex art. 552a Sv of in de strafzaak door de strafrechter de beslissing wordt genomen de auto aan klaagster terug te geven. Als de auto in de strafzaak wel verbeurd wordt verklaard, komt art. 33c Sr (wederom) in beeld. Gelet op het voorafgaande is het niet onbegrijpelijk dat de rechtbank bij haar afwijzende beslissing heeft betrokken dat namens klaagster onder meer aan deze omstandigheid geen aandacht is besteed.

De overweging van de rechtbank dat op de auto ook nog strafvorderlijk beslag rust kan tegen de achtergrond van het voorafgaande de afwijzing van het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming zelfstandig dragen. Daarbij was de rechtbank niet gehouden de draagkracht van de klaagster of de waarde van de auto bij haar beoordeling te betrekken. In het oordeel dat de klaagster bij gegrondverklaring van het onderhavige klaagschrift de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen op grond van art. 94 en 94a Sv nog op de auto rusten ligt genoegzaam besloten dat de klaagster niet onevenredig is getroffen.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^