Cassatie in het belang van de wet: Uitleg begrip ‘kosten van een raadsman’ (art. 530 lid 2 Sv)
/Hoge Raad 7 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:344
De strafzaak tegen de verzoeker is bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 4 maart 2020, geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan 9a Sr. Vervolgens is namens de verzoeker tijdig een verzoekschrift ingediend met het oog op de vergoeding van de kosten die ten gevolge van de strafzaak zijn gemaakt.
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft de verzoeker bij beschikking een vergoeding toegekend. De officier van justitie heeft tegen de beschikking van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd omdat niet was gebleken dat het verzoek door de rechtbank was behandeld in openbare raadkamer en de verzoeker een vergoeding toegekend, die bestond uit de volgende posten:
“- kosten rechtsbijstand € 1.155,00
- verletkosten € 150,00
- reiskosten € 12,43
- kosten indienen verzoek rechtbank € 280,00 +
totaal € 1.597,43”
Het hof heeft aan de verzoeker een vergoeding als bedoeld in artikel 530 lid 2 Sv toegekend. De beschikking van het hof houdt daarover onder meer het volgende in:
“Beoordeling van het verzoek
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is – voor zover hier van belang – het navolgende gebleken:
- bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen van 4 maart 2020, parketnummer 96-200407-19, is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel;
- verzoeker heeft zich in de strafzaak laten bijstaan door [betrokkene 1] van [A] Rechtspraktijk.
- verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend;
- verzoeker heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van de strafzaak kosten heeft gemaakt, te weten:
o kosten rechtsbijstand 7.7 uur x € 150,00 : € 1.155,00 (…)
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de kosten van rechtsbijstand niet kunnen worden toegewezen. Verzoeker heeft zich in de strafzaak laten bijstaan door een juridisch adviseur, te weten [betrokkene 1] van [A] Rechtspraktijk. Nu de rechtsbijstand niet is verleend door een op het tableau ingeschreven advocaat, is geen sprake van kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530 Sv. Om diezelfde reden is er geen grond voor vergoeding van de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tot slot is de officier van justitie van mening dat bij gebreke van onderbouwing de verzochte verletkosten evenmin kunnen worden toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de kosten voor rechtsbijstand op gronden van billijkheid kunnen worden toegewezen. De inspanningen van de juridisch adviseur hebben het belang van het onderzoek bij de kantonrechter gediend. Er is voldoende verband om - naar analogie van artikel 529 Sv - tot toewijzing van de kosten over te gaan. Verder komen de kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de reis- en verletkosten van verzoeker voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter op 4 december 2019 voor vergoeding in aanmerking, de verletkosten tot een bedrag van € 150,-.
Een redelijke uitleg van het begrip “de kosten van een raadsman” in artikel 530, tweede lid, Sv brengt naar het oordeel van het hof mee dat daaronder ook moet worden begrepen de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een procedure bij de kantonrechter. De wetgever heeft in een dergelijke procedure niet voorgeschreven dat rechtsbijstand alleen kan plaatsvinden door een op het tableau ingeschreven advocaat.
Het hof is van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand, waarvan hier vergoeding wordt verzocht, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. [betrokkene 1] treedt veelvuldig op als juridisch adviseur in kantonprocedures. Rechtsbijstandverlening vormt voor [betrokkene 1] een vast onderdeel van een duurzame op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Hij is als rechtsbijstandverlener voldoende juridisch geschoold voor procedures als deze. De kosten voor rechtsbijstand zullen daarom op de voet van artikel 530, tweede lid, Sv worden toegewezen zoals verzocht.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat onder het begrip ‘de kosten van een raadsman’ als bedoeld in artikel 530 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering ook moeten worden begrepen de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende bijstand in een procedure bij de kantonrechter.
Beoordeling Hoge Raad
Als een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan op grond van artikel 530 lid 2 Sv aan de gewezen verdachte uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
Aan het begrip ‘raadsman’ in artikel 530 lid 2 Sv komt geen andere betekenis toe dan dat begrip heeft in artikel 37 Sv. Onder de in artikel 530 lid 2 Sv bedoelde kosten van een raadsman kunnen daarom alleen worden begrepen de kosten die zijn gemaakt door een advocaat die is ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten, of die overeenkomstig artikel 37 lid 2 Sv als raadsman is toegelaten. Deze regeling hangt ermee samen dat in strafzaken de verlening van rechtsbijstand plaatsvindt door een advocaat (vgl. artikel 28 Sv), waarbij die rechtsbijstandverlening is omgeven met waarborgen die er in het bijzonder in bestaan dat een advocaat is gebonden aan de wet- en regelgeving die op het optreden als advocaat van toepassing zijn en is onderworpen aan het tuchtrecht.
Hieruit volgt dat onder de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530 lid 2 Sv ook niet kunnen worden begrepen de kosten van degene die op grond van artikel 398, aanhef en onder 2°, Sv de verdachte vertegenwoordigt op de terechtzitting in de strafzaak bij de kantonrechter. De in die bepaling genoemde vertegenwoordiging door een gemachtigde kan immers niet worden gelijkgesteld met het verlenen van rechtsbijstand door een raadsman (vgl. HR 14 november 1932, ECLI:NL:HR:1932:258).
Het oordeel van het hof dat “de kosten van door een derde, niet zijnde een advocaat, beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een procedure bij de kantonrechter” kunnen worden begrepen onder de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530 lid 2 Sv, is – gelet op wat is vooropgesteld – onjuist. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.