Eerste arrest over procesafspraken in hoger beroep ("arrestafspraken")

Gerechtshof Den Haag 17 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:410

De innovatiekamer van het Gerechtshof Den Haag legt in het kader van een zogenoemde versnelde procedure een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en een verbeurdverklaring op vanwege het voorhanden hebben van ongeveer een kilo harddrugs en vanwege voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet. In het arrest is aandacht voor de vraag: wat nu als de rechter komt tot een kleine wijziging van de bewezenverklaring en kwalificatie van het delict t.o.v. wat afgesproken is, moet de rechter dan de volledige afspraak afwijzen en de zaak terugbrengen naar de regiefase, zodat de zaak eventueel volgens de normale procedure gevoerd kan worden? Of kan de rechter dat stukje zelf aanpassen en verder conform afspraak oordelen (indien het overige akkoord is)?

De onderhavige zaak is door het Openbaar Ministerie geselecteerd in het kader van de zogenoemde versnelde procedure bij de innovatiekamer van het Haags gerechtshof. Op de avondzitting van 23 februari 2022, waarop de verdachte en de raadsman beiden verschenen, heeft de regiezitting plaatsgevonden en aansluitend de inhoudelijke behandeling.

Formele punten

Het hof stelt hierna allereerst twee formele punten aan de orde.

De zaak heeft voor wat betreft de ‘innovatieve’ onderhandelingsfase – voor zover bekend bij het hof – een aanvang genomen met de brief van de advocaat-generaal, d.d. 17 januari 2022. Daarbij gevoegd was een door de raadsman en de verdachte getekende ‘intentieverklaring,’ opgesteld door het Openbaar Ministerie. De vormgeving en inhoud van die intentieverklaring waren niet geheel conform de door het hof opgestelde werkwijze en het ontworpen intentieformulier. Desalniettemin heeft het hof besloten de zaak in behandeling te nemen. Ten behoeve van die behandeling zijn voorafgaand aan de zitting van 23 februari 2022 de door het hof opgestelde ‘Werkwijze ten aanzien van de versnelde procedure’ en de daarbij behorende ‘Intentieverklaring’ aan de verdediging toegezonden. Die stukken zijn op zitting besproken en de verdediging heeft ter zitting zonder enig voorbehoud ingestemd met de door het hof opgestelde werkwijze. Ook de advocaat-generaal heeft daarmee expliciet ingestemd. De werkwijze zoals opgesteld door het hof is derhalve – leidend. Het hof heeft het gelet hierop en gelet op die al getekende ‘intentieverklaring’ niet noodzakelijk geacht de door het hof opgestelde werkwijze en het door het hof ontworpen intentieformulier nogmaals te laten tekenen door alle procesdeelnemers.

Vervolgens is de brief van de advocaat-generaal d.d. 17 januari 2022 op de zitting besproken. Ter zitting is door het hof vastgesteld dat het niet gaat om een ‘Aankondiging procesafspraken’(zie brief d.d. 17 januari p. 2), maar om daadwerkelijke procesafspraken waarmee de verdediging heeft ingestemd, en die door de verdachte gelet op zijn uitingen daaromtrent ter zitting goed zijn begrepen en in volle vrijheid en bij vol bewustzijn zijn aanvaard, waarbij het hem er naar zijn zeggen om ging dat hij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou krijgen.

In de brief staan de volgende procesafspraken:

  1. In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen conform de bewezenverklaring van de rechtbank Rotterdam, zijnde het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

  2. Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feiten een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf van 240 uur (met aftrek conform artikel 27 Sr) en de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag ad € 145,00;

  3. De verdediging doet afstand van de ingediende onderzoekswensen en doet geen nadere onderzoekswensen;

  4. Als het arrest van uw Gerechtshof voor wat betreft de bewezenverklaring en strafmaat overeenkomt met de hiervoor genoemde bewezenverklaring en strafeis, stellen de verdediging en het Openbaar Ministerie geen cassatie in tegen het arrest, zodat de opgelegde straf direct kan worden geëxecuteerd.

Ter zitting heeft de voorzitter van het hof ter sprake gebracht dat de hierboven onder punt 4 weergegeven afspraak in de brief van de advocaat-generaal naar ’s hofs oordeel niet bindend kan worden geacht omdat de verdachte niet van het recht van het instellen van cassatie afgehouden kan worden. Het hof zal de afspraak onder 4 bij zijn afwegingen daarom buiten beschouwing laten. Het staat de verdachte en de advocaat-generaal wat het hof betreft vrij om zich desgewenst tot de hoogste rechter te wenden.

Voorwaardelijke heropeningsverzoeken

Een volgend punt betreft hetgeen voorts ter zitting van 23 februari 2022 aan de orde is geweest, namelijk de vraag of en in hoeverre het hof gebonden is aan de tussen de procesdeelnemers gemaakte afspraken en welke de procedurele consequenties zijn als het hof van die afspraken zou willen afwijken.

Het hof stelt voorop dat het beoordelingskader, ook in innovatiezaken, wordt bepaald door de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In die zin is het hof niet gebonden aan tussen de procesdeelnemers gemaakte afspraken. In de onderhavige zaak hebben de procesdeelnemers kenbaar gemaakt zich daarvan ook bewust te zijn. De beoordeling op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv kan ertoe leiden dat het hof tot (eind)beslissingen komt die afwijken van de tussen de procesdeelnemers gemaakte afspraken. De vraag die voorligt, is wat de procedurele consequenties zouden moeten zijn van beslissingen van het hof die (te ver zouden kunnen) afstaan van hetgeen in de onderlinge afspraken van de beide procespartijen is vastgelegd, en meer in het bijzonder de vraag of en wanneer het onderzoek ter terechtzitting heropend zou moeten worden.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat het onderzoek ter terechtzitting uitsluitend zou moeten worden heropend, als de kern van de afspraak voor de verdediging – die luidt: geen onvoorwaardelijke gevangenis als mogelijke sanctie – niet zou worden gehonoreerd. Alsdan zou de zaak moeten worden teruggebracht in de stand waarin deze zich voor het maken van de afspraken bevond (regiefase), aldus de raadsman, verwijzend naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12699).

De advocaat-generaal heeft in dit verband gesteld, dat elke afwijking van de procesafspraken zou moeten leiden tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting. Desgevraagd heeft zij aangegeven dat dit ook het geval zou moeten zijn als het zou gaan om (bijvoorbeeld) een gewijzigde kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het belang dat de advocaat-generaal ten grondslag heeft gelegd aan haar visie dat de zaak moet worden heropend als de procesafspraken niet één op één door het hof worden gevolgd, zou zijn gelegen in de omstandigheid, dat het onderhandelen over afspraken met de verdediging door mogelijke wijzigingen daarvan door het hof achteraf, zou worden bemoeilijkt. Desgevraagd heeft de advocaat-generaal hieraan toegevoegd dat zulks eveneens het geval zou zijn indien het Openbaar Ministerie strafeisen ‘binnen bepaalde bandbreedtes’ aan het hof zou voorstellen als afdoeningsmodaliteit.

Het hof overweegt over de eventuele procedurele consequenties van afwijkingen van gemaakte procesafspraken als volgt.

Het verbazingscriterium

Uiteraard is het onwenselijk bij arrest tot een uitspraak te komen die partijen overvaltMinst genomen moet het zogenoemde verbazingscriterium hierin leidend zijn. Dat betekent onder meer, dat ter zitting zaken aan de orde moeten (kunnen) worden gesteld, die relevant zijn voor de beslissingen van het hof, zodat die voor de procesdeelnemers niet ‘uit de lucht komen vallen.’ Anders zou de fairness van de procedure als geheel in het geding kunnen komen. Daartoe is het dienstig, dat (zoals in de werkwijze versnelde procedure van het hof is opgenomen) het hof de tijd heeft op voorhand het dossier te bestuderen, tijdig de procesafspraken ontvangt, dat een regiezitting wordt gepland en dat op die regiezitting termijnen worden afgesproken voor de schriftelijke ronde, voorafgaand aan de tweede - ‘inhoudelijke’ - zitting. Die werkwijze geeft de partijen de gelegenheid om zich schriftelijk dan wel ter zitting uit te laten over bepaalde punten, als daar aanleiding voor is – bijvoorbeeld als er zwaarwegende argumenten zijn om in het kader van de materiële waarheidsvinding (toch) nog onderzoek te laten doen, althans te bevelen, of als de opvattingen over wat een passende en geboden straf is uiteenlopen. Dat geeft de mogelijkheid tot tegenspraak, en voorts zal daardoor de eindbeslissing minder snel ‘verbazen’ nu een en ander ter terechtzitting aan de orde is gesteld.

Bij de ‘innovatieve versnelling’ (en zeker bij een versnelling binnen een versnelling, zoals in de onderhavige zaak, waarbij regiefase en inhoudelijke behandeling overeenkomstig de wens van de procesdeelnemers ineen zijn geschoven), ligt het voor de hand dat minder in het oog springende zaken, die niet ver afstaan van hetgeen in de onderlinge afspraken van de beide procespartijen is vastgelegd, niet ter tafel komen. Dat leidt er niet per definitie toe, dat er geen sprake meer is van een fair trial. In casu is er naar het oordeel van het hof sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM, al zal het hof de bewezenverklaring van de rechtbank niet letterlijk overnemen, maar enigszins wijzigen c.q. verbeteren (en is ook de kwalificatie van feit 1 enigszins gewijzigd) en bovendien een nadere bewijsoverweging toevoegen aan het (evenzeer door de rechtbank) bewezenverklaarde element van medeplegen. In die zin zijn de procesafspraken niet ‘één op één’ overgenomen door het hof. Het verbazingscriterium is naar het oordeel van het hof hier niet aan de orde. Het hof ziet hierin geen reden het onderzoek ter terechtzitting te heropenen.

De voorwaardelijke verzoeken tot heropening

Vervolgens ligt voor de vraag, of de voorwaardelijke verzoeken tot heropening van de verdediging en van het Openbaar Ministerie gelet op de onderbouwing daarvan gehonoreerd worden door het hof. Dat is niet het geval. Voor wat betreft de verdediging is het evident (gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van de verdediging) dat deze afwijking van de procesafspraken (meer in het bijzonder de procesafspraak onder punt 1) niet zal hoeven te leiden tot een heropening van het onderzoek. De voorwaarde om wél te komen tot heropening – namelijk, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zal gelet op de te nemen strafbeslissing ook niet worden vervuld.

Het belang dat de advocaat-generaal ten grondslag heeft gelegd aan haar visie dat de zaak moet worden heropend als de procesafspraken niet één op één worden nagekomen, is gelegen in de door haar verwoorde gedachte dat onderhandelen over afspraken met de verdediging zou worden bemoeilijkt door afwijkingen van afspraken achteraf. Het hof merkt allereerst op, dat er vanuit het hof geen zicht is – en ook niet behoort te zijn, om goede redenen van handhaving van onafhankelijke rechtspraak - op hetgeen zich in de onderhandelingsfase precies afspeelt, of wat zich in concreto heeft afgespeeld, tussen aanklager en de verdediging. Daarom kan het belang zoals naar voren gebracht door de advocaat-generaal – noch zoals dit zich in zijn algemeenheid mogelijk zou kunnen doen gevoelen, noch zoals dit in de onderhavige strafzaak mogelijk een rol heeft gespeeld – niet worden meegewogen. Het hof is, als hiervoor reeds overwogen, van oordeel dat de in casu gewijzigde c.q. verbeterde bewezenverklaring en de iets gewijzigde kwalificatie van feit 1 in redelijkheid niet een zodanige afwijking van de gemaakte procesafspraken is, dat heropening van de zaak reeds om die reden geboden is.

Aanvulling: Bandbreedtes

Over het formuleren van een strafeis ‘binnen bepaalde bandbreedtes’ merkt het hof nog het volgende op. Hetgeen de advocaat-generaal heeft gesteld omtrent het formuleren van een strafeis ‘binnen bepaalde bandbreedtes’ binnen de onderhandelingsfase – ook dat zou onderhandelingen bemoeilijken - onttrekt zich eveneens aan het zicht van het hof om bovengenoemde reden. Het hof heeft in de al genoemde Sniper-arresten onder het kopje ‘Afspraken over bandbreedtes’ de zienswijze van het hof in algemene zin toegelicht en verwijst daarnaar. Het hof merkt nog op dat in de in die megazaak voorliggende strafzaken een zekere ruimte is geboden door de advocaat-generaal om te komen tot de oplegging van andere dan de geëiste straffen.

Overigens houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de onderhandelingen in de onderhavige strafzaak zich (gelet op het schrijven d.d. 17 januari van de advocaat-generaal) hebben afgespeeld voorafgaand aan 26 januari 2022 (de datum van uitspraak in de Sniper-arresten). Partijen konden met het maken van procesafspraken dan ook (nog) geen rekening houden met de hierin geformuleerde zienswijze van het hof. Het hof zal het strafvoorstel, gedaan door het Openbaar Ministerie en geaccepteerd in deze zaak, marginaal toetsen aan min of meer geobjectiveerde criteria (de duur van de schending van de redelijke termijn, alsmede de LOVS-oriëntatiepunten en de procesopstelling van de verdachte, mede gerelateerd aan zijn justitiële documentatie) en binnen het kader van die min of meer geobjectiveerde criteria komen tot een passende en geboden strafoplegging.

Strafkorting vanwege meewerken aan versnelde procedure?

Bij de procesopstelling van de verdachte behoort ook de omstandigheid dat hij heeft ingestemd met de versnelde procedure.

In de schriftelijke weergave van de procesafspraken en in het requisitoir is niet met zoveel woorden als strafmatigende factor benoemd dat de verdachte heeft ingestemd met de versnelde procedure. De advocaat-generaal heeft haar strafeis onder meer gebaseerd op het tijdverloop tussen gepleegd feit en afdoening – daarmee, naar het hof aanneemt, de redelijke termijn in beide instanties mede in acht nemend – maar geen woorden gewijd aan de mogelijk strafmatigende invloed van die instemming. Eerder – in de genoemde Sniper-arresten - heeft het hof aangegeven dat van een algemene strafkorting vanwege de instemming met de versnelde procedure geen sprake zal zijn, maar dat per zaak zal moeten worden bekeken of er daadwerkelijk aanleiding is om te komen tot strafvermindering op deze grond. In het onderhavige geval is door de procesdeelnemers niet aangegeven of en in hoeverre sprake is van strafvermindering op deze grond. Het hof zal komen tot strafvermindering vanwege de schending van de redelijke termijn. Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast nog te komen tot strafvermindering vanwege instemming met de versnelde procedure.

Concreet: De strafmotivering in de onderhavige zaak

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne en aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van harddrugs met het kennelijke doel de drugswinsten voor de verkopers van de drugs te verhogen. Aldus heeft de verdachte met zijn handelen de handel in harddrugs bevorderd. Daarbij heeft de verdachte zich niet bekommerd om de nadelige effecten op de gezondheid, die sommige van de gebruikte versnijdingsmiddelen, ook tijdens het productieproces daarvan, met zich brengen en ook niet om het feit dat de handel in verdovende middelen veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg heeft.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten en voorts dat hij nadien helemaal niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, vanwege het tijdsverloop, gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag. Relevant achtte de advocaat-generaal daarbij voorts dat de verdachte sinds de veroordeling van de rechtbank niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen.

Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf past binnen de bandbreedte van hetgeen voor dergelijke strafbare feiten opgelegd kan worden en ook wordt opgelegd in vergelijkbare zaken, gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, de proceshouding van de verdachte en het tijdverloop sedert het plegen van het feit. Het hof overweegt voorts, dat de verdachte na het plegen van de onderhavige feiten, waarbij zijn aandeel bovendien betrekkelijk gering is geweest, niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^