Faillissementsfraude: Geen medeplegen, maar wel verantwoordelijk als bestuurder
/Rechtbank Overijssel 6 juni 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:2994
Verdachte heeft zich niet gehouden aan de hem wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren. Als gevolg hiervan was het voor de curator onmogelijk om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. Het handelen van de Verdachte heeft ook kwalijke gevolgen. De schuldeisers van Bedrijf 1, waaronder de Belastingdienst, lijden financiële schade en het werk van de curator is in aanzienlijke mate bemoeilijkt. Dit alles neemt de rechtbank Verdachte kwalijk, temeer nu van hem als bestuurder professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mocht worden verwacht.
Inleiding en aanleiding onderzoek
Verdachte is als volgt gelieerd aan de onderneming Bedrijf 1 B.V.
Op 12 mei 2017 is Bedrijf 1 opgericht met als bestuurder Bedrijf 2 B.V.
Bedrijf 2 B.V. is eveneens op 12 mei 2017 opgericht. Vanaf de oprichting tot 19 februari 2019 was Verdachte bestuurder van Bedrijf 2 B.V. Vanaf 19 februari 2019 was zijn broer/ Medeverdachte bestuurder van Bedrijf 2 B.V.
Op 3 april 2019 is Bedrijf 1 failliet verklaard. In het faillissement van Bedrijf 1 werd mr. curator als curator aangesteld. Op 17 maart 2021 heeft de curator aangifte gedaan tegen Verdachte en Medeverdachte van vermoedelijke faillissementsfraude. De Belastingdienst/FIOD heeft naar aanleiding van deze aangifte een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen Verdachte en Medeverdachte als zijnde de (middellijke) bestuurders.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat Verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Administratieplicht
Ten aanzien van de administratieplicht is in artikel 2:9 en 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (verder BW), voor zover hier relevant, opgenomen dat:
elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak;
elke bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken;
het bestuur verplicht is van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend; en
het bestuur verplicht is de in de leden 1 en 2 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De curator heeft verklaard dat hij op basis van de afgegeven administratie niet de rechten en verplichtingen van Bedrijf 1 kon vaststellen. Pas na aansprakelijkheidstelling van Verdachte en Medeverdachte zijn – middels tussenkomst van een advocaat – twee ordners met financiële stukken aan de curator overhandigd. De afwikkeling van het faillissement van Bedrijf 1 werd bemoeilijkt, omdat er te weinig informatie was, aldus de curator. Zo ontbraken inkoopfacturen, een kasboek, grootboek, en een balans/ winst- en verliesrekening.
Na een boekenonderzoek, kwam ook de Belastingdienst tot de conclusie dat niet werd voldaan aan de administratieplicht.
In voornoemde twee ordners zaten slechts een aantal inkoop- en commissiefacturen van Bedrijf 1, terwijl de administratie op zijn minst de volgende onderdelen
zou moeten bevatten: een inkoopadministratie, een voorraadadministratie, een kasadministratie, een bankadministratie, een verkoopadministratie, een administratie t.b.v. vastleggingen voor de administratieve verplichtingen t.a.v. omzetbelasting.
Deze administratie ontbrak nagenoeg geheel, aldus de Belastingdienst.
Geen medeplegen, maar wel verantwoordelijk als bestuurder
De rechtbank overweegt dat verdachte, als bestuurder van Bedrijf 1, de verantwoordelijkheid droeg voor de algemene gang van zaken bij de rechtspersoon en daarmee ook voor het op een zodanige wijze (laten) voeren van een administratie dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon duidelijk zijn. Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat dat niet (volledig) is gebeurd.
Er is vrijwel geen administratie gevoerd. De afhandeling van het faillissement van Bedrijf 1, die op 3 april 2019 is gevolgd, is hierdoor bemoeilijkt. Door een onvolledige administratie is het voor een curator immers over het algemeen onmogelijk om correct vast te kunnen stellen welke baten er zijn en onder wie die moeten worden verdeeld. Ook het kunnen onderkennen van eventuele onregelmatigheden in het zicht van het faillissement om daarna via acties als de Pauliana of onrechtmatige daad de daardoor veroorzaakte schade op te heffen of te verminderen, wordt door dergelijke handelen ernstig bemoeilijkt dan wel gefrustreerd.
Uit het dossier volgt dat Verdachte en zijn broer Medeverdachte gezamenlijk Bedrijf 1 hebben opgericht en hierbij een specifieke taakverdeling hebben afgesproken. Verdachte werkte destijds fulltime bij een ander Bedrijf (bedrijf 3). Het was de intentie van de broers om van Bedrijf 1 een goed lopende onderneming te maken, zodat Verdachte uiteindelijk zijn baan bij Bedrijf 3 kon opzeggen en ook volledig binnen Bedrijf 1 werkzaam kon zijn. De (enkele) rol van Verdachte was het benaderen van potentiële klanten en het inplannen van afspraken. Medeverdachte was verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van het Bedrijf en daartoe behoorde ook het voeren van de administratie.7Gelet op deze specifieke rolverdeling en de feitelijk verrichtte werkzaamheden door verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank geen (nauwe en bewuste) samenwerking worden vastgesteld ten aanzien van het tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de administratie heeft Verdachte zich geheel afzijdig gehouden. De broers hebben hierover nauwelijks met elkaar gecommuniceerd. De rechtbank zal daarom Verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Dit neemt evenwel niet weg dat – zoals hiervoor al is benoemd – het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe ook het financiële beleid en meer in het bijzonder de administratieplicht zoals benoemd in artikel 2:10 BW behoort, een zaak is van het gehele bestuur. Ondanks het meerhoofdig bestuur en voornoemde taakverdeling, bleef Verdachte individueel verantwoordelijk voor het (laten) voeren van een deugdelijke administratie. De rechtbank merkt Verdachte aldus wel als pleger van het tenlastegelegde feit aan.
Opzet
Verdachte heeft ter zitting verklaard geen opzet te hebben gehad op het niet voldoen aan de administratieplicht. Zoals voortvloeit uit voornoemde afgesproken rolverdeling, heeft hij zich in het geheel niet bezig gehouden met dit onderdeel van de bedrijfsvoering en alles dienaangaande – in goed vertrouwen – volledig overgelaten aan zijn broer.
De rechtbank overweegt het volgende. Dat Verdachte – naar eigen zeggen – niets heeft geweten van de onregelmatigheden van de administratie, ontslaat Verdachte niet van zijn voornoemde verplichting als bestuurder ex artikel 2:10 BW en de plicht tot adequaat toezicht en controle op de administratievoering door zijn broer en de door zijn broer ingeschakelde boekhouder. Verdachte heeft nagelaten zich te vergewissen van de juistheid van de boekhouding en heeft ten onrechte vertrouwd op de deugdelijkheid van de werkzaamheden van zijn broer. Ook vanaf het moment dat hij persoonlijk aansprakelijk werd gesteld door een klant/schuldeiser van Bedrijf 1 en in dat kader beslag op zijn huis werd gelegd, heeft Verdachte geen actie ondernomen. Hij heeft genoegen genomen met de uitlating van zijn broer dat het wel goed zou komen. Verdachte heeft nimmer inzage gevraagd in de boekhouding. Ook heeft Verdachte geen contact opgenomen met de boekhouder of op andere wijze zich actief ingespannen om de situatie in kaart te brengen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat Verdachte een vooropleiding heeft genoten in handel en administratie, dus wist van de administratieplicht van een onderneming en zijn verantwoordelijkheid als bestuurder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Verdachte door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat niet werd voldaan aan de administratieplicht.
Pleegperiode
Verdachte heeft zich met ingang van 19 februari 2019 als bestuurder van Bedrijf 2 B.V. uitgeschreven en was vanaf die datum dus geen bestuurder meer van Bedrijf 1. Hij heeft vanaf die datum ook feitelijk geen werkzaamheden meer verricht voor Bedrijf 1. De rechtbank zal Verdachte dan ook vrijspreken voor de periode vanaf 19 februari 2019 tot en met 3 april 2019.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het medeplegen en voornoemde periode.
Bewezenverklaring
Als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
Strafoplegging
Taakstraf van 100 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.