Veroordeling voor handelen in strijd met de EVOA, Interseroh-arrest niet van toepassing
/Gerechtshof Den Haag 4 juni 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:877
Verdachte heeft zich beziggehouden met de illegale overbrenging van vijf containers met afvalstoffen, te weten kraftzakken met een papieren laag en een kunststof laag, vanuit Nederland naar India. Verdachte was bezig deze kraftzakken zonder voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van de bevoegde autoriteiten over te brengen terwijl dit wel verplicht was. Deze (voorgenomen) overbrenging was in strijd met de bepalingen uit de EVOA. Deze verordening beoogt internationale transporten van dergelijke afvalstoffen te reguleren, zodat ongewenste gevolgen en risico’s voor de mens en het milieu worden vermeden. Door aldus te handelen heeft Verdachte met de overbrenging van dit transport van afvalstoffen het internationale en nationale milieubeleid doorkruist.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Het gaat in deze zaak om kraftzakken die Verdachte had verkocht aan een Bedrijf in India, genaamd bedrijf, en die in opdracht van Verdachte in vijf containers waren geladen. De containers zouden via de haven van Rotterdam naar India worden verscheept zodat de kraftzakken in India door Bedrijf konden worden gerecycled. Verdachte heeft op de formulieren met informatie over de kraftzakken ten aanzien van deze containers aangegeven dat het WASTE PAPER (papierafval) betrof dat onder code Basel Annex IX. B3020 valt. Op 7 december 2020 is een deel van de lading van de vijf containers fysiek gecontroleerd door de douane van de Rotterdamse haven. Uit de processen-verbaal hierover volgt dat het deel van de lading dat de douane kon controleren bestond uit kraftzakken met een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Deze lading betrof volgens de douane geen papierafval als bedoeld in code B3020 en zij heeft de overbrenging van de vijf containers geblokkeerd. Op 23 december 2020 is de lading van de vijf containers door de douane aan een nadere, uitgebreidere controle onderworpen. Uit de processen-verbaal over deze controle volgt dat de lading van al deze containers bestond uit bundels samengeperste kraftzakken met een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Het staat vast dat Verdachte voor de overbrenging van de kraftzakken van Nederland naar India geen voorafgaande kennisgeving heeft gedaan aan en geen toestemming heeft verkregen van de betrokken bevoegde autoriteiten van het land van verzending en van bestemming.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op de gronden als genoemd in zijn schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat de uit papier en kunststof bestaande kraftzakken die Verdachte had willen overbrengen naar India afvalstoffen betreffen die vallen onder code BEU04 van Bijlage IIIB van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA), zoals gewijzigd bij de Verordening (EU) nr. 135/2012 van de Commissie van 16 februari 2012. Op grond van artikel 37, vijfde lid, van de EVOA was voor de overbrenging van deze kraftzakken voorafgaande kennisgeving en schriftelijke toestemming vereist. Nu Verdachte de voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd moet een bewezenverklaring van het (gewijzigde) tenlastegelegde feit volgen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op de gronden als genoemd in de schriftelijke pleitnota primair op het standpunt gesteld dat Verdachte moet worden vrijgesproken van het (gewijzigde) tenlastegelegde feit. De kraftzakken vielen onder code B3020 van Lijst B (Bijlage IX van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan) van Bijlage V van de EVOA, zodat geen voorafgaande kennisgeving en schriftelijke toestemming voor de overbrenging van de kraftzakken was vereist. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat een geheel voorwaardelijke geldboete moet worden opgelegd.
Oordeel van het hof
De procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen zijn geregeld in de EVOA. Onder afvalstoffen wordt gelet op artikel 2 van de EVOA verstaan elke stof waarvan de houder zich ontdoet of voornemens is zich te ontdoen.1 Gelet hierop zijn de kraftzakken die Verdachte heeft willen overbrengen van Nederland naar India als afvalstoffen aan te merken. Niet ter discussie staat voorts dat het hier ging om de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vanuit de EU naar een derde land, te weten de overbrenging van kraftzakken naar India om daar gerecycled te worden. Dat betekent dat titel IV Uitvoer uit de gemeenschap naar derde landen, hoofdstuk 2 uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen en titel 1 uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is van toepassing zijn. Het springende punt in deze zaak is de vraag of de kraftzakken onder code B3020 vallen waardoor voor de overbrenging daarvan geen voorafgaande procedure van kennisgeving met schriftelijke toestemming van de autoriteiten was vereist of dat de kraftzakken vallen onder de in artikel 37, vijfde lid, van de EVOA genoemde Bijlage III B afvalstoffen, waardoor die procedure wel was vereist. Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit de processen-verbaal van de douane van de Rotterdamse haven volgt dat bij de eerste (gedeeltelijke) controle op 7 december 2020 en de tweede (uitgebreide) controle op 23 december 2020 is geconstateerd dat de lading van de vijf containers bestond uit kraftzakken bestaande uit een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Een vertegenwoordiger van Verdachte is bij de controle op 23 december 2020 aanwezig geweest en heeft verklaard dat alle containers dezelfde lading bevatten. Dat het hier gaat om kraftzakken, gemaakt van papier en kunststof, wordt verder bevestigd door de schriftelijke verklaring van Verdachte van 11 januari 2021 waaruit volgt dat het de bedoeling was dat de papieren buitenzak van de kraftzak tot karton en kraftpapier zou worden verwerkt en dat de kunststof binnenzak van de kraftzak tot een secundaire grondstof voor de maakindustrie in India zou worden verwerkt. Gelet hierop stelt het hof vast dat de lading van de vijf containers bestond uit kraftzakken met een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Dat betekent dat de kraftzakken niet onder Bazel-code B3020 vallen. Die code ziet op afval van papier, karton en papierproducten. De onderhavige kraftzakken zijn zogenoemde composiet (samengestelde) verpakkingen bestaande uit een laag papier en een laag kunststof en worden vermeld onder code BEU04 van Bijlage IIIB, onder 2, van de EVOA:’Geen residuen bevattende en niet onder Bazel-code B3020 vallende composietverpakkingen bestaande voornamelijk uit papier en enige kunststof.’
Dat betekent dat gelet op artikel 37, vijfde lid, van de EVOA voor de overbrenging van de lading kraftzakken, zijnde afvalstoffen die worden vermeld in Bijlage IIIB van de EVOA (onder code BEU04), van Nederland naar India, voorafgaande kennisgeving aan en schriftelijke toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten van het land van bestemming respectievelijk verzending was vereist. Nu vaststaat dat Verdachte die kennisgeving niet heeft gedaan en die toestemming niet heeft verkregen, kan het tenlastegelegde feit worden bewezenverklaard.
Het door de verdediging aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C‑654/18 Interseroh Dienstleistungs GmbH tegen SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH (ECLI:EU:C:2020:398) (hierna: het Interseroh-arrest) is niet van toepassing op de onderhavige zaak. In de eerste plaats betrof dat arrest de overbrenging van afvalstoffen binnen de EU en niet – zoals hier – van een lidstaat van de EU naar een derde land. Daarvoor gelden andere EVOA-bepalingen. Verder zien de in het Interseroh-arrest genoemde criteria op de (prejudiciële) vraag wanneer mengsels van papierafval, die zijn samengesteld uit afvalstoffen die afzonderlijk onder één van de vier gedachtestreepjes van code B3020 vallen, ingedeeld zouden kunnen worden op de lijst van afvalstoffen als bedoeld in Bijlage III van de EVOA, de zogenoemde’groene lijst’ waarvoor – in het geval van overbrenging binnen de EU –’slechts’ de algemene informatieverplichting geldt en geen kennisgevingsprocedure is vereist. Mengsels van papierafval konden vóór het wijzen van dit arrest in beginsel niet onder code B3020 worden geschaard en betroffen daarom geen afvalstoffen van de groene lijst. Het Hof van Justitie heeft in dit arrest onder meer en voor zover hier relevant bepaald dat mengsels van papierafval niettemin onder code B3020 kunnen vallen, indien die mengsels bestaan uit papierafval waarvan elke type afvalstof valt onder één van de eerste drie streepjes van code B3020 en maximaal 10% aan stoorstoffen (zoals kunststof) bevatten. Voor zover die criteria al van toepassing zouden zijn in deze zaak, is hier hoe dan ook geen sprake van een mengsel van papierafval als voornoemd, maar van een composiet (samengestelde) (kraftzak)verpakking bestaande uit een laag papier en een laag kunststof. Ten overvloede wordt nog overwogen dat de eerst door Verdachte in hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat de kraftzakken slechts 5% aan plastic zouden bevatten, wordt weersproken door de door het hof op grond van het dossier gedane vaststellingen over de aard van de kraftzakken.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de kraftzakken niet onder de in Bijlage IIIB onder code BEU04 genoemde afvalstoffen kunnen vallen, omdat uit het dossier volgt dat in sommige kraftzakken weipoeder is aangetroffen en code BEU04 spreekt van “geen residuen bevattende (…)” afvalstoffen. Uit de processen-verbaal volgt dat in één van de containers – in de bundels en op de vloer – poeder is aangetroffen. Dat poeder betrof waarschijnlijk, gelet op de opschriften op de kraftzakken, weipoeder. Daarover wordt gerelateerd dat de hoeveelheid onvoldoende is om code BEU04 niet toe te passen. Het hof stelt op grond daarvan – met de advocaat-generaal – vast dat sommige van de kraftzakken in die ene container wellicht niet helemaal’schudleeg’ waren, maar niet in die mate waren vervuild met weipoeder dat niet meer gesproken kon worden van “geen residuen bevattende (…)” afvalstoffen.
Bewezenverklaring
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Strafoplegging
Voorwaardelijke geldboete van €20.000 met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.