Fraude in de vleeshandel: Vrijspraak enig aandeelhouder en bestuurder vanwege ontbreken wetenschap (veroordeling rechtspersoon en feitelijk leidinggevers)
/Gerechtshof Amsterdam 8 november 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3101
De Verdachte rechtspersoon heeft zich gedurende een periode van 3 jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door het valselijk opmaken van haar bedrijfsadministratie. Dit deed zij door op grote schaal vlees zwart in te kopen en te verkopen. Om dit te verhullen heeft de Verdachte valse in- en verkoopfacturen opgemaakt. De valse facturen werden opgenomen in haar bedrijfsadministratie. Door aldus te handelen heeft de Verdachte samen met andere schakels in de productketen een systeem gehanteerd waarbij structureel te weinig belasting werd betaald waardoor de maatschappij is benadeeld. Verder heeft de Verdachte door aldus te handelen een bijdrage geleverd aan concurrentievervalsing en aantasting van de integriteit van het handelsverkeer.
Verdenking
Het strafrechtelijk onderzoek Error Caro is gestart naar aanleiding van informatie die in februari 2015 is binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Belastingdienst/FIOD over fraude in de vleeshandel. De FIOD heeft een handelsketen onderzocht, waarvan de Verdachte onderdeel uitmaakte. De onderzochte handelsketen bestaat uit vier schakels:
Naam VOF, een handelaar in levende dieren,
Rechtspersoon 1 B.V. en Verdachte rechtspersoon 1 B.V., te weten respectievelijk het slachthuis en een groothandel,
Verdachte rechtspersoon 2 B.V., een in- en verkoper van vleesproducten,
Rechtspersoon 2 B.V. waar de supermarkten supermarkt 1 en supermarkt 2 onderdeel van uitmaken en die afnemers zijn van vlees.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging op grond van artikel 69 lid 4 Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Artikel 69 lid 4 AWR bepaalt dat strafvervolging op grond van art. 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is uitgesloten indien het feit ter zake waarvan wordt vervolgd, ook onder de bepalingen van art. 69 lid 1 en 2 AWR valt. De onderhavige procedure gaat om te weinig geheven belasting omdat het verwijt ziet op zwarte in- en verkoop. Bij beantwoording van de vraag of artikel 69 lid 4 AWR van toepassing is, kan niet uitsluitend worden gekeken naar de tekst van de tenlastelegging. Alhoewel de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 lid 1 Sr, is beslissend of het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd, onder de bepaling van artikel 69 AWR kan worden gebracht.
Degene die een bedrijfsadministratie vals opmaakt door het toevoegen van valse facturen, heeft automatisch een valse bedrijfsadministratie voorhanden. Dit komt overeen met het niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan gestelde eisen bij of krachtens de belastingwet, als bedoeld in artikel 68 lid 1 onder d AWR, strafbaar gesteld op grond van artikel 69 lid 1 AWR.
Het standpunt van de verdediging is, onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Zeeland West Brabant van 20 februari 2013, dat vervolging op grond van artikel 225 Sr is uitgesloten door artikel 69 lid 4 AWR.
Standpunt van de AG
De advocaat-generaal betwist de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van schending van de vervolgingsuitsluiting van artikel 69 lid 4 AWR omdat hiervoor geen aanknopingspunt is te vinden in de wetsgeschiedenis. De uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant kan worden gezien als een witte raaf.
Oordeel van het hof
Artikel 69 lid 4 AWR bepaalt: ‘Indien het feit, ter zake waarvan de Verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225 lid 2 Sr, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225 lid 2, uitgesloten’. Voor zover van belang, is in het eerste lid van artikel 69 AWR het opzettelijk begaan van een feit, omschreven in artikel 68, eerste lid onderdeel d AWR strafbaar gesteld. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 volgt dat de vraag of ook samenloop van fiscale beboeting met strafvervolging op grond van artikel 225 lid 1 Sr dient te worden uitgesloten, door de staatssecretaris van Financiën uitdrukkelijk negatief is beantwoord. “De gedraging die het fiscale vergrijp oplevert, is immers niet identiek aan hetgeen in artikel 225 lid 1 Sr is strafbaar gesteld, ook al hangen beide samen. Bij de fiscale vergrijpen vormt het gebruik dat van een stuk wordt gemaakt in de verhouding tot de fiscus de kern van de zaak, terwijl de genoemde strafbepaling bij uitstek ziet op het opmaken van een vals geschrift.”
De Verdachte wordt verweten het opmaken van een valse bedrijfsadministratie door daarin valse facturen en/of creditnota’s te verwerken of te doen verwerken, met het oogmerk om deze administratie als echt en onvervalst te gebruiken. De tenlastelegging in deze zaak is gebaseerd op artikel 225 lid 1 Sr en ziet niet op het voorhanden hebben of het gebruik maken van een valse bedrijfsadministratie als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr. Gelet op de tekst van de wet en de parlementaire geschiedenis is artikel 69 lid 4 AWR niet van toepassing op een strafbaar feit dat is gebaseerd op artikel 225 lid 1 Sr.
Het hof merkt hierbij op dat een administratie van een slachthuis niet alleen dient voor het vaststellen van de fiscale verplichtingen van een onderneming. Ook andere partijen zoals bijvoorbeeld banken, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, leveranciers, etc. moeten er op kunnen vertrouwen dat een administratie van de onderneming niet valselijk is opgemaakt.
Het verweer wordt verworpen.
Feit 1 (valsheid in geschrift)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat het in de vleeshandel gebruikelijk is dat het deel van de ingekochte dieren waarvoor nog geen overeenstemming over de prijs is bereikt, niet direct in de administratie wordt opgenomen. Er is gewerkt met voorschotten en er werden pas facturen opgemaakt nadat partijen over de kwaliteit van het geleverde vlees onderhandeld hadden en tot overeenstemming waren gekomen. Dit maakt echter niet dat sprake is van een valse bedrijfsadministratie. Het gedeelte dat op de facturen staat is geleverd en betaald en klopt zodoende. Verder is aangevoerd dat geen sprake is van misleiden. Weliswaar heeft de Verdachte de zaken die afgehandeld moesten worden voor zich uit geschoven, maar het was wel zijn intentie om dit uiteindelijk te verantwoorden in de administratie.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primaire ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van het hof
Daderschap rechtspersoon
Op 16 april 2013 is Verdachte rechtspersoon 1 opgericht, waarvan de medeverdachte Verdachte 1 (middellijk) enig aandeelhouder en bestuurder was. Hij heeft verklaard dat hij de handel, die hij daarvoor verrichtte vanuit rechtspersoon 1 vanaf april 2013 heeft voortgezet in verdachte.
Naam VOF leverde vanaf week 19 in 2013 dieren aan Verdachte rechtspersoon 1. Verdachte rechtspersoon 1 hanteerde een systeem van self-billing, dat wil zeggen dat bij Verdachte rechtspersoon 1 facturen werden opgesteld voor de gekochte dieren. Uit onderzoek naar diverse bescheiden, zoals pakbonnen, handgeschreven overzichten en digitale en fysieke weekoverzichten die afkomstig zijn uit de administraties van Naam VOF en Verdachte rechtspersoon 1 blijkt dat het aantal vermelde dieren op de facturen van Verdachte rechtspersoon 1 lager is dan daadwerkelijk is geleverd door Naam VOF. Hieruit is naar voren gekomen dat in de jaren 2013 en 2014 in totaal €612.360,92 te weinig is gefactureerd aan Verdachte rechtspersoon 1. De getuige 1 heeft over meerdere facturen van Verdachte rechtspersoon 1 verklaard dat deze niet kloppen.
Verdachte rechtspersoon 1 leverde het geslachte vlees aan Verdachte rechtspersoon 2. Ook in de administratie van Verdachte rechtspersoon 1 en Verdachte rechtspersoon 2 zijn diverse bescheiden, waaronder pakbonnen, weeglijsten, digitale weekoverzichten, notitiebladen, facturen en Excel-bestanden genaamd ‘berekening breukelen’, onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat in de jaren 2013 tot en met 2015 door Verdachte rechtspersoon 1 aan Verdachte rechtspersoon 2 in totaal €993.600,10 te weinig is gefactureerd. De getuige 2, administratief medewerkster bij Verdachte rechtspersoon 2, heeft verklaard dat zij de Excel-bestanden genaamd ‘berekening breukelen’ maakte aan de hand van de pakbonnen van Verdachte rechtspersoon 1. Zij heeft eveneens verklaard dat Verdachte rechtspersoon 2 vlees zwart inkocht.
De medeverdachte Verdachte 1 heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen facturen heeft opgemaakt voor een deel van de handel met Naam VOF waarvan hij het niet eens was met de prijs, dat hij de niet-gefactureerde dieren wel doorverkocht aan afnemers en zodoende de omzetbelasting voor zich uit heeft geschoven. Getuige 1 heeft verklaard dat Verdachte 1 (de medeverdachte Verdachte 1) zijn contactpersoon bij Verdachte rechtspersoon 1 was en dat de broer van Verdachte 1, Verdachte 2, hem altijd doorverwees naar Verdachte 1. Ook de medeverdachte Verdachte 3 heeft verklaard dat hij te maken had met Verdachte 1 (het hof begrijpt: de medeverdachte Verdachte 1) en dat hij hem iedere week zag om het over bestellingen te hebben. Uit observaties is gebleken dat de medeverdachte Verdachte 1 vrijwel elke vrijdag Verdachte rechtspersoon 2 bezocht.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de Verdachte een valse bedrijfsadministratie heeft opgemaakt door daarin onjuiste inkoop- en verkoopfacturen op te nemen. De inkoop- en verkoopfacturen die betrekking hebben op de handel van Verdachte rechtspersoon 1 met Naam VOF en Verdachte rechtspersoon 2 zijn onjuist, omdat daarop minder dieren en vlees zijn vermeld dan blijkens de onderzochte bescheiden, waaronder de afleverbonnen, daadwerkelijk zijn geleverd. Het verweer van de verdediging dat het weglaten van een deel van de dieren/vlees waarover nog onderhandeld moest worden over de prijs geen valsheid in geschrift oplevert, treft geen doel. De inhoud van de facturen stemde niet overeen met de werkelijkheid. Dat is eveneens het geval als wordt nagelaten bepaalde gegevens op de facturen te vermelden. De pleegperiode bestrijkt een lange tijd en er zijn geen facturen aangetroffen waaruit is gebleken dat het deel van de handel, dat aanvankelijk niet op de facturen is vermeld, alsnog zou zijn gefactureerd. Uit het dossier blijkt niet dat dit deel van de handel op enig moment, na mogelijke onderhandelingen en het maken van afspraken, alsnog in de administratie is verantwoord.
De gedragingen kunnen redelijkerwijs aan Verdachte rechtspersoon 1 worden toegerekend, omdat zij zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Het betreft namelijk handel die werd gedreven vanuit deze rechtspersoon en het zorg dragen voor een juiste bedrijfsadministratie is onderdeel van de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Het door de medeverdachte Verdachte 1 gevoerde beleid bij Verdachte rechtspersoon 1, bestaande uit het niet op de facturen vermelden van een deel van de dieren, heeft onvermijdelijk tot gevolg gehad dat de bedrijfsadministratie vals werd. Het hof is van oordeel dat dit opzettelijk is gebeurd.
Bewezenverklaring
Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
Geldboete van €40.000.
Lees hier de volledige uitspraak.
Samenhangende zaken
Een andere rechtspersoon (ECLI:NL:GHAMS:2024:3103) wordt veroordeeld tot een geldboete van € 65.000. Lees hier de volledige uitspraak.
De feitelijk leidinggever wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden (ECLI:NL:GHAMS:2024:3102). Lees hier de volledige uitspraak.
Een andere feitelijk leidinggever (ECLI:NL:GHAMS:2024:3100) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden. Lees hier de volledige uitspraak.
De enig aandeelhouder en bestuurder van rechtspersoon 1 wordt vrijgesproken (ECLI:NL:GHAMS:2024:3099). De Verdachte wordt verweten het (feitelijke leidinggeven aan het) opmaken van een valse bedrijfsadministratie door daarin valse facturen en/of creditnota’s te verwerken of te doen verwerken, met het oogmerk om deze administratie als echt en onvervalst te gebruiken. Zowel Verdachte 2 als Verdachte 1 hebben verklaard dat Verdachte 2 binnen rechtspersoon 1 verantwoordelijk was voor de commerciële kant, te weten de in- en verkoop en dat Verdachte 1 zich alleen met het slachten bezighield. Verdachte 2 wordt gezien bij Verdachte rechtspersoon 2, een van de afnemers van vlees van rechtspersoon 1, en getuigen verklaren dat zij met Verdachte 2 te maken hadden. Alleen de getuige heeft verklaard dat hij zowel met Verdachte 2 als met Verdachte 1 te maken had. Getuige heeft daarentegen ook verklaard dat Verdachte 2 zijn contactpersoon was en dat Verdachte 1 hem altijd doorverwees naar Verdachte 2. Het hof acht deze, niet eenduidige, verklaring van getuige onvoldoende om te komen tot wetenschap van de Verdachte van de onjuiste bedrijfsadministratie. Nader onderzoek naar de betrokkenheid bij en wetenschap van de Verdachte over verboden gedragingen van rechtspersoon 1, ontbreekt. Enkel zijn formele positie binnen rechtspersoon 1 is, gelet op de taakverdeling tussen Verdachte 2 en de verdachte, niet voldoende. Dat de in- en verkoop in 2013 is meegegaan met Verdachte 2 naar Verdachte rechtspersoon 1, waarvan Verdachte 2 enig aandeelhouder en bestuurder was, bevestigt deze taakverdeling. Niet is gebleken van enige betrokkenheid van de Verdachte bij Verdachte rechtspersoon 1. Het hof ziet daarom onvoldoende bewijs dat de Verdachte op de hoogte was van de verboden gedragingen binnen rechtspersoon 1 en/of Verdachte rechtspersoon 1 (Holding) en gehouden was in te grijpen. Het hof acht gelet hierop het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de Verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Lees hier de volledige uitspraak.