Geldboete voor afvalverwerkingsbedrijf dat structureel afval heeft ontvangen dat zij volgens de vergunning niet had mogen ontvangen
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2969
Verdachte heeft over een langere periode gehandeld in strijd met de eisen die aan een afvalverwerkingsbedrijf gesteld mogen worden. In die periode heeft verdachte structureel afval ontvangen dat zij volgens de vergunning niet had mogen ontvangen. Ook ten aanzien van het AV-beleid heeft verdachte in strijd met haar eigen vergunning gehandeld. Daarnaast heeft verdachte de afvalstoffen die bij haar binnenkwamen, afgezet bij partijen die deze afvalstoffen niet mochten ontvangen. Verdachte heeft dit kunnen doen omdat door haar handelswijze de indruk gewekt werd dat deze partijen de afvalstoffen wel mochten ontvangen. De voorschriften die verdachte hiermee overtreden heeft dienen onder meer ter bescherming van het milieu. Daarnaast heeft verdachte hiermee financieel gewin behaald: afnemers betaalden voor afvalstoffen die zij eigenlijk niet van verdachte mochten ontvangen waar verdachte zelf had moeten betalen om zich van die afvalstoffen te ontdoen.
Verdachte heeft zich met haar handelwijze ook veelvuldig schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op begeleidingsbrieven de onjuiste benaming en/of euralcode van een afvalstof op te nemen of door een onjuiste ontdoener of ontvanger te vermelden. Ook hiermee werd de werkelijke gang van zaken verhuld.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, aangezien niet gespecificeerd is wat bedoeld wordt met slib (190811* of 190812), proceswater (161001* of 161002) en zuurwater (161001* of 161002).
Het hof overweegt dat op grond van artikel 261, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de dagvaarding een opgave van het ten laste gelegde feit, alsmede de vermelding van de tijd, plaats en omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan moet bevatten. Bij de beoordeling van de vraag of in een concreet geval aan deze eisen is voldaan, dient te worden gekeken naar de functie van de dagvaarding en de daarin opgenomen tenlastelegging. In de eerste plaats dient de tenlastelegging een voldoende bepaald en omlijnd object van het door de rechter in te stellen onderzoek vast te leggen en in de tweede plaats dient de tenlastelegging de beschuldiging in voldoende precieze termen te formuleren zodat de verdachte daaruit kan begrijpen waarvoor hij zich moet verantwoorden en waarop hij zijn verdediging kan richten.
Aan verdachte is onder meer ten laste gelegd dat zij in strijd met de omgevingsvergunning heeft gehandeld door niet-vergunde afvalstoffen op- of over te slaan en/of te bewerken of verwerken. Deze afvalstoffen zijn in de tenlastelegging opgenomen onder de noemers ‘slib’, ‘proceswater’ en ‘zuurwater’, waarbij ook steeds de euralcodes zijn vermeld waaronder die afvalstoffen volgens de steller van de tenlastelegging zouden vallen. In het dossier worden deze afvalstoffen ook steeds onder deze benaming vermeld, terwijl het opsporingsonderzoek zich onder meer heeft gericht op de vraag onder welke euralcode deze afvalstoffen geclassificeerd dienen te worden. Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging, in samenhang bezien met het dossier, voor verdachte in voldoende feitelijke en concrete mate duidelijk waarvoor zij zich moet verantwoorden en waarop hij zijn verdediging kan richten, terwijl deze feitelijke omschrijving ook een voldoende bepaald en omlijnd object van het door het hof in te stellen onderzoek. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft op verschillende punten de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.
Mengen
Aan verdachte is onder meer ten laste gelegd dat zij – in strijd met de omgevingsvergunning – afvalstoffen heeft gemengd in haar opslagtanks O.1 t/m O.6. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging, omdat uit de vergunning zodanig helder zou blijken dat mengen wel was toegestaan dat geen redelijk denkende officier van justitie tot een vervolging had kunnen komen.
bedrijf 1 B.V.
De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de van Bedrijf 1 afkomstige afvalstoffen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte vrijwel continu gecontroleerd werd door de Provincie, omgevingsdienst en/of Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en dat zij op geen enkel moment hebben aangegeven dat verdachte de onjuiste euralcode gebruikte of dat de werkwijze met de begeleidingsbrieven bij rechtstreekse ritten niet toegestaan was. Verdachte mocht er daarom op vertrouwen dat haar handelwijze correct was. Ten aanzien van de euralcode 02.03.99 heeft de raadsman ook aangevoerd dat het gebruik daarvan zodanig verdedigbaar is dat verdachte daarvoor niet vervolgd had moeten worden en dat het Openbaar Ministerie dat ook had moeten begrijpen.
Ook heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de politie en het Openbaar Ministerie de bij verdachte en Bedrijf 9 aanwezige monsters hebben laten analyseren. Dit betekent dat ofwel de resultaten van de analyses niet aan het dossier zijn toegevoegd en zijn verzwegen, ofwel dat de politie en het Openbaar Ministerie geen onderzoek hebben gedaan naar ontlastend bewijs dat hen werd aangedragen. Ook om deze reden dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
bedrijf 2 BV
De raadsman heeft aangevoerd dat onduidelijk is of Bedrijf 2, als ontdoener van de afvalstoffen, is vervolgd. Als dit onduidelijk blijft of als blijkt dat Bedrijf 2 niet is vervolgd, is het onredelijk dat verdachte wel wordt vervolgd en dient het Openbaar Ministerie, op grond van het gelijkheidsbeginsel, niet-ontvankelijk verklaard te worden ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de van Bedrijf 2 afkomstige afvalstoffen. De raadsman heeft daarnaast ook ten aanzien van Bedrijf 2 aangevoerd dat de toezichthouders verdachte er op hadden moeten wijzen dat de verkeerde euralcode gebruikt werd.
Algemeen
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat het Openbaar Ministerie integraal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het gehele traject van toezicht in de tenlastegelegde jaren en daarvoor, gevolgd door het opsporingsonderzoek, met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft plaatsgevonden. Alle feiten hebben met goedkeuring of medeweten van de vergunningverleners en toezichthouders plaatsgevonden. De gebruikte euralcodes en het gebruik van dubbele begeleidingsformulieren is meermalen besproken en uit niets blijkt dat de toezichthouders en vergunningverleners deze handelwijze hebben afgekeurd. Verdachte mocht daar gerechtvaardigd op vertrouwen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek een verdachte vervolgd dient te worden. De beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin, dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
Mengen en gebruik euralcode 02.03.99
Voor het zover het verweer ziet op de vervolgingsbeslissing ten aanzien van het mengen van afvalstoffen en het gebruik van euralcode 02.03.99 overweegt het hof dat zo’n uitzonderlijk geval waarin plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie zich voordoet wanneer de vervolging wordt ingesteld terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van het ten laste gelegde mengen van afvalstoffen en het gebruik van euralcode 02.03.99 niet gebleken dat deze gedragingen zo evident niet-strafbaar zijn dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot vervolging had kunnen komen. Het hof verwerpt het hierop gerichte verweer.
Handelen met goedkeuring of medeweten toezichthoudende instanties
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat – kort gezegd – het handelen van verdachte met betrekking tot de gebruikte euralcodes en de dubbele begeleidingsbrieven steeds met goedkeuring of medeweten van de vergunningverleners en toezichthouders heeft plaatsgevonden en dat verdachte er daardoor op mocht vertrouwen dat haar handelwijze correct was, overweegt het hof het volgende. Wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd, kan er sprake zijn van handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend – zoals ambtenaren van de Provincie, de omgevingsdienst en de NVWA – kan gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend. Van een uitzondering is in dit geval geen sprake. Het uitblijven van handhavend optreden kan niet op één lijn worden gesteld met een door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlating of gedraging (vgl. HR 19 januari 2016; ECLI:NL:HR:2016:23).
Ook overigens doet de situatie dat door het Openbaar Ministerie of door aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of gedragingen van functionarissen in deze zaak concrete toezeggingen zijn gedaan aan de (mede)verdachten over niet-vervolging ter zake van de tenlastegelegde feiten, zich naar het oordeel van het hof niet voor. Het hof volgt het verweer van de raadsman niet.
bedrijf 2
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat Bedrijf 2 niet is vervolgd (dan wel dat niet bekend is of Bedrijf 2 is vervolgd) en verdachte wel, herhaalt het hof het uitgangspunt dat voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie slechts ruimte is indien geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Naar het oordeel van het hof levert de enkele omstandigheid dat Bedrijf 2 niet is vervolgd, niet zo’n geval op. Daarbij heeft het hof meegewogen dat het bij Bedrijf 2 gaat om het zich ontdoen van één soort afvalstof aan verdachte, terwijl het bij het aan verdachte ten laste gelegde gaat om meerdere afvalstromen en gedragingen. Aldus is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat er sprake is van gelijke gevallen waarin het Openbaar Ministerie gelijk had moeten handelen, nog daargelaten andere omstandigheden die bij de vervolgingsbeslissing een rol gespeeld zouden kunnen hebben.
(Ontbreken van) analyses van monsters
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat beschikbare monsters niet geanalyseerd zijn, dan wel dat de resultaten daarvan niet aan het dossier zijn toegevoegd, overweegt het hof het volgende.
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan aan de orde zijn indien er sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. De strekking van deze maatstaf is dat bij een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair” (zie HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889)
Van een inbreuk als hiervoor bedoeld is geen sprake. Dat de politie en/of het Openbaar Ministerie de monsters wel zouden hebben geanalyseerd, maar de resultaten daarvan niet aan het dossier hebben toegevoegd, is niet aannemelijk geworden. Dat de politie en/of het Openbaar Ministerie er bij het opsporingsonderzoek kennelijk voor hebben gekozen om geen monsters te laten analyseren, maakt naar het oordeel van het hof niet dat aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Het hof verwerpt het verweer.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft op verschillende punten vrijspraak bepleit.
Euralcodes
Met betrekking tot de gebruikte euralcodes heeft de raadsman aangevoerd dat er niet maar één juiste code zou zijn, maar dat er steeds gezocht moet worden naar de meest geschikte code. Als de ene code meer geschikt is dan een andere code, dan is die andere code niet gelijk ‘fout’. Niet is bewezen dat verdachte verkeerde euralcodes heeft gebruikt, dan wel kon verdachte de euralcodes redelijkerwijs beoordelen zoals zij heeft gedaan. Verdachte kon of hoefde niet te weten dat de gehanteerde codes niet passend waren.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het NFI geen deskundigheid heeft als het gaat om het bepalen van de toepasselijke euralcode. De NFI-rapporten zijn daarom niet aan te merken als deskundigenbewijs.
Ten aanzien van het van Bedrijf 12 B.V. (bedrijf 12) afkomstige proceswater/zuurwater heeft de raadsman aangevoerd dat het NFI alleen heeft geconcludeerd dat een andere euralcode passender zou zijn geweest. Daarmee is niet gegeven dat de gehanteerde euralcode onjuist was. Het dossier bevat geen bewijs dat de gehanteerde euralcode onjuist was.
Met betrekking tot de van Bedrijf 1 afkomstige afvalstoffen heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte betwist dat de code 02.03.99 niet passend zou zijn.
Mengen
De raadsman heeft aangevoerd dat het mengen van afvalstoffen een heel normaal onderdeel was van het vergunde productieproces van verdachte en dat het mengen dus was toegestaan. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van dit onderdeel van de tenlastelegging.
AV-beleid
Ten aanzien van het ten laste gelegde handelen in strijd met het AV-beleid heeft de raadsman aangevoerd dat de stoffen die zijn aangeduid als ‘proceswater’ niet kwalificeren als kritisch product. Daarom is het voorschrift om iedere zes maanden een AV-formulier in te dienen daar niet op van toepassing.
Daarnaast geldt dat het niet opvragen van gegevens bij Bedrijf 2 en Bedrijf 1 niet kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Begeleidingsbrieven
Met betrekking tot de begeleidingsbrieven bij de transporten die van Bedrijf 1 afkomstig waren heeft de raadsman aangevoerd dat deze begeleidingsbrieven door Bedrijf 1 zelf zijn opgemaakt.
Ten aanzien van de begeleidingsbrieven bij de transporten die van Bedrijf 12 afkomstig waren heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van getuige 1, inhoudende dat zij of Bedrijf 12 ‘onvoldoende expert’ waren om een begeleidingsformulier in te vullen of een euralcode te bepalen, leugenachtig is.
Met betrekking tot de andere begeleidingsbrieven heeft de raadsman aangevoerd dat de door verdachte gehanteerde euralcode juist en/of verdedigbaar was en dat de stoffen die afkomstig waren van verdachte wel degelijk wlom (waterig lecithine-oliemengsel) of uitgepakte voedingsmiddelen betroffen. Verdachte had geen opzet op het gebruik van onjuiste euralcodes en zij hoefde ook niet te twijfelen aan de juistheid ervan. Voorts mocht verdachte, gelet op de systematiek van de Aa-lijst, de aan derden geleverde afvalstoffen redelijkerwijs aanmerken als wlom, uitgepakte voedingsmiddelen of daarmee vergelijkbare stoffen.
De euralcode 19.12.12 is volgens de raadsman niet passend omdat er geen sprake is van mechanische afvalverwerking. De code 19.12.11* is sowieso niet van toepassing, omdat er geen sprake was van gevaarlijke afvalstoffen.
Toezicht
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte veelvuldig, in totaal 80 tot 100 keer, is gecontroleerd door Provincie, omgevingsdienst en/of NVWA en dat men steeds volledige inzage heeft gehad in de administratie. Dit betreft dus ook de aanwezigheid van dubbele begeleidingsbrieven en de euralcodes van de afvalstoffen die binnenkwamen en uitgingen. Bij gebrek aan waarschuwingsbrieven of andere maatregelen, moet worden aangenomen dat de toezichthouders akkoord zijn gegaan met de gang van zaken. Verdachte mocht er daarom (gerechtvaardigd) op vertrouwen dat deze gang van zaken in orde was, aldus de raadsman.
Ook milieuadviesbureau milieuadviesbureau was betrokken bij de totstandkoming van de vergunning. Aangenomen moet worden dat de daarin opgenomen euralcodes dus ook door hen passend zijn geacht voor de afvalstromen die verdachte ontving en afgaf.
In dit verband heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van toezichthouder 1, inhoudende dat hij niet gecontroleerd heeft of de gegevens op de begeleidingsbrieven feitelijk correct waren, ongeloofwaardig is. Aangenomen moet worden dat een toezichthouder die begeleidingsformulieren heeft onderzocht, daarbij ook de euralcodes moet hebben bekeken.
Ook de verklaring van toezichthouder 2 moet als onwaar worden aangemerkt, voor zover hij heeft verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat het gebruik van twee begeleidingsbrieven niet was toegestaan, aldus de raadsman.
Het oordeel van het hof
Algemene overweging over opzettelijk handelen
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte veelvuldig, in totaal 80 tot 100 keer, is gecontroleerd door Provincie, omgevingsdienst en/of NVWA en dat men steeds volledige inzage heeft gehad in de administratie. Dit betreft dus ook de aanwezigheid van dubbele begeleidingsbrieven en de euralcodes van de afvalstoffen die binnenkwamen en uitgingen. Bij gebrek aan waarschuwingsbrieven of andere maatregelen, moet worden aangenomen dat de toezichthouders akkoord zijn gegaan met de gang van zaken. Verdachte mocht er daarom (gerechtvaardigd) op vertrouwen dat deze gang van zaken in orde was, aldus de raadsman.
Hoewel de raadsman met dit verweer primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en subsidiair de afwezigheid van alles schuld heeft bepleit, overweegt het hof dat de aangevoerde omstandigheden ook van belang zijn voor de vraag of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Immers, als steeds in afstemming met en met goedkeuring van de toezichthouders is gehandeld, kan dat betekenen dat verdachte erop mocht vertrouwen dat zijn handelwijze juist was. In dat geval zou dat tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij niet de juiste euralcode hanteerde en/of de begeleidingsbrieven vals opmaakte.
Het hof overweegt dat in het dossier verschillende bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit blijkt dat verdachte wel degelijk aangesproken is op haar handelwijze, en dat de toezichthouders met de gang van zaken zeker niet expliciet hebben ingestemd. Zo heeft getuige 16, toezichthouder van de NVWA, Bedrijf 16 er op 26 mei 2011 op gewezen dat een mengsel van verschillende afvalstoffen niet als wlom mag worden afgegeven omdat dit niet overeenkomt met de werkelijkheid. Bij de rechter-commissaris heeft getuige 16 verklaard dat de stof benoemd werd als wlom in de zin van bijlage Aa, maar dat dit niet zo was. Getuige 16 stelde dat vast aan de hand van de tankstaat, waarop staat wat er in- en uitgaat. bestuurder heeft ter zitting van het hof verklaard dat getuige 16 juist verklaard zou hebben dat verdachte de term wlom wel mocht gebruiken. Het hof heeft echter geen reden om te twijfelen aan het proces-verbaal van getuige 16 en volgt bestuurder daarom niet in zijn verklaring.
Getuige 17, toezichthouder bij verdachte vanaf 1 april 2013, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er geen afspraken zijn gemaakt met verdachte over het gebruik van euralcodes. Er is door hem niet gecontroleerd op euralcodes en hij heeft er niet mee ingestemd dat verdachte de euralcode 02.03.99 gebruikte voor de afzet van de op haar inrichting gemengde afvalstoffen.
Toezichthouder 2, toezichthouder van de Provincie, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er uitgebreide controles zijn uitgevoerd naar de euralcodes die door verdachte werden gebruikt en dat er is vastgesteld dat er verkeerde euralcodes werden gebruikt. Dat is door de provincie ook medegedeeld. Hoewel de getuige daarbij niet specifiek heeft benoemd dat het daarbij om de afvalstromen gaat die onderwerp zijn van deze strafzaak, acht het hof het op grond hiervan wel aannemelijk dat de toezichthouder in ieder geval niet expliciet heeft ingestemd met de handelwijze van verdachte. Toezichthouder 2 heeft tevens verklaard dat hij in de periode 2008-2011 op de hoogte was van de rechtstreekse ritten waarbij twee begeleidingsbrieven werden gebruikt. Hij heeft niet met deze werkwijze ingestemd en ook gezegd dat het zo niet kan. Het hof geeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Toezichthouder 2 wist daarnaast dat er bij verdachte afvalstromen gemengd werden en dat deze onder een algemene code (99) werden afgevoerd. Die gang van zaken is nooit goedgekeurd.
Getuige 8 heeft verklaard dat hij in 2008 en 2009 controles heeft uitgevoerd bij verdachte. Daarbij werd niet gecontroleerd of een afvalstof in een vrachtwagen feitelijk overeenkwam met wat er op de begeleidingsbrief vermeld stond. De controles richten zich vooral op de fysieke situatie op het bedrijf. Verdachte heeft niet met hem afgestemd of zij een bepaalde euralcode voor een bepaalde afvalstroom mochten gebruiken. Van het gebruik van twee begeleidingsbrieven bij rechtstreekse ritten was hij niet op de hoogte. Hij hoorde hier wel van nadat hij geen bedrijfscontroles meer deed. Hij heeft niet met deze werkwijze ingestemd.
Getuige 13 heeft verklaard dat hij als toezichthouder bij de provincie in 2011 en 2012 bij verdachte controles heeft uitgevoerd. Hij heeft met verdachte geen afspraken gemaakt over welke euralcodes ze moesten gebruiken of over de hoe de begeleidingsformulieren ingevuld moesten worden.
Het hof overweegt daarnaast dat er in beginsel op verdachte, als professionele afvalverwerker, een eigen verantwoordelijkheid rust om te handelen conform de eigen vergunning en conform de wet- en regelgeving. Daar hoort ook bij, zoals het hof eerder heeft overwogen, dat verdachte handelt conform haar eigen beleid en onderzoek doet naar de afvalstoffen die zij binnen haar inrichting ontvangt en de afvalstoffen die zij afgeeft.
In de stelling dat bij gebrek aan handhavend optreden aangenomen moet worden dat de toezichthouders instemden met de gang van zaken, dan wel dat dit het gerechtvaardigde vertrouwen van verdachte kon wekken dat de gang van zaken in orde was, kan het hof de raadsman niet volgen. Immers kan handhavend optreden om verschillende redenen uitblijven, waarvan de onbekendheid van de toezichthoudende instanties met het onrechtmatig handelen van een betrokkene wel de meest voor de hand liggende is. Het doet in ieder geval naar het oordeel van het hof niet af aan voornoemde eigen verantwoordelijkheid van verdachte om conform de vergunning en wet- en regelgeving te handelen.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de toezichthouders hebben ingestemd met het handelen van verdachte en dat dit uit het enkele uitblijven van handhavend optreden ook niet mag worden afgeleid. Naar het oordeel van het hof kan hetgeen de raadsman op dit punt heeft aangevoerd dan ook niet afdoen aan het opzet van verdachte op het plegen van de feiten, zoals dat hiervoor steeds bij de afzonderlijke feiten is beschreven.
Toerekenen gedragingen aan verdachte
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon, aangezien het gedragingen betreffen van werknemers van verdachte, die namens verdachte zijn verricht, welke gedragingen vallen binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en daaraan dienstig zijn geweest. De gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend.
Bewezenverklaring
Feit 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Feit 2: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Feit 3, 4 en 5: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Geldboete van €95.000.
Lees hier de volledige uitspraak.