Vergoeding advocaatkosten: moet de (pro)actieve opstelling van de verdediging in matigende zin worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding?

Rechtbank Rotterdam 6 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3111

Bij schriftelijke kennisgeving van 16 april 2018 heeft de officier van justitie de verzoekster bericht dat de strafzaak tegen haar is geseponeerd.

Verzoek artikel 530 Sv

Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:

  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoekster als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsman van €125.133,36.

  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van €550.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de vergoeding voor de kosten voor de noodzakelijke verdediging en tot toewijzing van de kosten voor rechtsbijstand.

Verzoek artikel 529 Sv

Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding van

  • €10.186,75 wordt toegekend voor de door haar in het kader van de strafzaak gemaakte kosten voor het deskundigenonderzoek van naam.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Beoordeling

Verzoek artikel 530 Sv

Vooropgesteld wordt dat de verzoekster omdat haar strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de door gemaakte kosten voor rechtsbijstand.

Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak

Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van deze kosten vormt de declaratie van de raadsman een belangrijk uitgangspunt, maar is niet bepalend bij de beantwoording van de vraag of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om het verzoek toe te wijzen en zo ja, tot welk bedrag.

Verzocht is om vergoeding van het honorarium van de raadsman ter hoogte van €125.133,36. Daaraan zijn urenoverzichten ten grondslag gelegd. Deze zien op een periode van 2013 tot en met 2018.

De rechtbank begrijpt dat de verzoekster gelet op haar functie van officier van justitie grote belangen had de tegen haar bestaande verdenkingen inhoudelijk te weerleggen en dat in dat verband de nodige onderzoekswensen zijn gedaan en uitgevoerd. Ook nadat het openbaar ministerie kenbaar had gemaakt tot een sepot te willen overgaan, is op verzoek van de verdediging nog onderzoek verricht. De vraag is of die (pro)actieve opstelling van de verdediging, zoals de officier van justitie heeft betoogd, in matigende zin moet worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding.

Het antwoord daarop is bevestigend. Niet omdat de verdediging kan worden verweten dat zij zich strategisch genoodzaakt zag bepaalde keuzes te maken, maar wel omdat niet zonder meer alle daaraan verbonden kosten voor rekening van de Staat moeten komen. Het gaat er namelijk bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige om of de verzochte vergoeding in redelijke verhouding staat tot de aard, complexiteit en omvang van de zaak. Omdat alleen al kan worden gezegd dat de strategie van de verdediging in ieder geval heeft bijgedragen aan de omvang van het onderzoek, is dat een omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden.

Een andere omstandigheid die de rechtbank in aanmerking heeft genomen, is de hoogte van het door de raadsman gehanteerde uurtarief van €300. Dat tarief is als zodanig, gelet op de mate van ervaring, niet onredelijk te noemen. De combinatie van de hoogte en die ervaring brengt echter wel mee dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij minder tijd nodig heeft voor de in een zaak te verrichten werkzaamheden. Ook wordt opgemerkt dat bij de toepassing van dit tarief geen onderscheid wordt gemaakt tussen inhoudelijk verrichte werkzaamheden, en anders ingevulde uren voor bijvoorbeeld wacht- en reistijd.

Een en ander brengt de rechtbank ertoe de verzochte vergoeding naar redelijkheid te matigen tot een toe te kennen bedrag van €85.000.

Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschrift/en

Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoekster de gebruikelijke vergoeding van €550 toe te kennen. Dat is inclusief de behandeling op zitting.

Verzoek artikel 529 Sv

Gevraagd is om vergoeding van de kosten voor het deskundigenonderzoek, waartoe de verdediging opdracht heeft gegeven. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat en in hoeverre het rapport van Naam het belang van het onderzoek heeft gediend. Op zitting heeft de raadsman toegelicht dat de verdediging hoopte het openbaar ministerie te laten inzien dat politie en justitie ten opzichte van de verzoekster handelden vanuit een tunnelvisie. Dat hiervan sprake was, is echter niet aannemelijk geworden. Niet valt dan ook in te zien waarom de kosten van de deskundige voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^