Heeft de processtrategie (tijdens behandeling van strafzaak heeft klager niets gezegd over het goed) gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid van een klager in zijn beklag tegen beslag?
/Hoge Raad 14 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:691
In deze zaak is, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de klager, op 26 januari 2017 onder de klager op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering beslag gelegd op – onder meer – een riem. In de strafzaak is de klager bij arrest van 10 maart 2021 van het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Dit arrest is op 5 juli 2022 onherroepelijk geworden. Over de riem, die niet op de beslaglijst stond vermeld, heeft de strafrechter in zijn arrest van 10 maart 2021 geen beslissing genomen. Wel heeft de strafrechter bij dat arrest verschillende ‘patches’ en ‘colours’ (een hesje waarmee het lidmaatschap van de Hells Angels zichtbaar wordt) verbeurdverklaard. Op 25 juli 2022 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv ingediend, waarin wordt verzocht om opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de riem.
Middel
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift, dat strekt tot opheffing van het beslag en teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen riem met Hells Angels-gesp (hierna: de riem).
Beoordeling Hoge Raad
De beklagrechter heeft aan de ongegrondverklaring van het klaagschrift ten grondslag gelegd dat er “geen reden is om aan te nemen dat ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de onderhavige riem met de Hells Angels gesp, ware deze ook op de beslaglijst vermeld, anders was besloten dan met betrekking tot de andere verbeurdverklaarde Hells Angels (kleding)goederen” die zijn verbeurdverklaard. Hierin ligt besloten dat de beklagrechter heeft geoordeeld dat het beslag op de riem moet worden gehandhaafd met het oog op de verbeurdverklaring van dat voorwerp. Dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van artikel 33 lid 1 Sr kan immers de (bijkomende) straf van verbeurdverklaring (als onderdeel van een straftoemetingsbeslissing) uitsluitend worden uitgesproken bij de veroordeling wegens enig strafbaar feit. De in het arrest van het hof Amsterdam bij gelegenheid van de veroordeling van de klager uitgesproken verbeurdverklaring strekt zich echter niet uit tot de riem, terwijl dat arrest – met de daarin opgenomen verbeurdverklaring – inmiddels onherroepelijk is geworden.
Het cassatiemiddel slaagt.
Naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de advocaat-generaal en met het oog op de verdere afdoening van de zaak merkt de Hoge Raad het volgende op. Op grond van artikel 552a leden 1 en 3 Sv kan een belanghebbende zich binnen drie maanden nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden schriftelijk beklagen over het verzuim om te beslissen over de met toepassing van artikel 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Er bestaat geen grond om de klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag omdat hij, als verdachte, bij de behandeling van de strafzaak niet aan de orde heeft gesteld dat een inbeslaggenomen voorwerp niet is vermeld op de lijst als bedoeld in artikel 309 lid 1 Sv of, als het gaat om de behandeling van de strafzaak in hoger beroep, dat de rechter in eerste aanleg heeft verzuimd over een specifiek, op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen voorwerp een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 353 lid 1 Sv. Het is primair de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie om de rechter in de strafzaak te voorzien van een volledige en correcte lijst als bedoeld in artikel 309 lid 1 Sv, om de rechter daarmee in staat te stellen overeenkomstig artikel 353 lid 1 Sv over alle op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen een beslissing te nemen. Op die lijst moeten ook voorwerpen worden vermeld waarvan het beslag inmiddels is beëindigd anders dan door teruggave daarvan, omdat de strafrechter ook daarover op grond van artikel 353 Sv nog een beslissing moet geven (vgl. HR 27 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5210).
Lees hier de volledige uitspraak.