Heeft OM gehandeld in strijd met Protocol AAFD en Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) door verdachte te vervolgen?

Hoge Raad 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:237

In deze zaak is de verdachte veroordeeld wegens feitelijk leiding geven aan door een rechtspersoon begaan van aan Belastingdienst beschikbaar stellen van valse facturen, terwijl feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (art. 68.1.c jo. art. 69.2 AWR).

Het hof heeft over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende overwogen:

“De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, omdat – kort gezegd – de hoogte van het fiscaal nadeel het in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) genoemde drempelbedrag van € 20.000,00 niet haalt. Het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met zijn eigen beleidsregels, en daarmee in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde, door te vervolgen terwijl het (potentiële) fiscale nadeel slechts (ongeveer) € 8.400,00, doch in ieder geval minder dan € 20.000,00, bedraagt.

Het hof overweegt als volgt. (...)

Sinds 1 juli 2015 is het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (hierna: AAFD) van kracht. Deze vervangt de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen van fiscale delicten. Het Protocol beschrijft hoe de Belastingdienst de aanmeldingen die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert en inbrengt in het afstemmingsoverleg van de Belastingdienst, de FIOD en het Openbaar Ministerie. De uiteindelijke keuze voor strafrechtelijke afhandeling wordt in een afstemmingsoverleg gemaakt door de Belastingdienst samen met het Openbaar Ministerie. In het Protocol AAFD wordt aangegeven wanneer een zaak in aanmerking komt voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling. Dit is onder meer afhankelijk van de aanwezigheid van vermoedelijk opzettelijk handelen in relatie tot het nadeelbedrag. In onderdeel 2.2 worden enkele aanvullende wegingscriteria behandeld.

In het AAFD staan in 2.1 de volgende aanmeldingscriteria vermeld:

- Bij een nadeelbedrag van € 100.000 of meer, wordt de zaak aangemeld voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling als sprake is van een vermoeden van opzet.

- Bedraagt het nadeel minder dan € 100.000, dan wordt de zaak voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling aangemeld als sprake is van een vermoeden van opzet en als een of meerdere van de aanvullende wegingscriteria (zie onderdeel 2.2) daartoe aanleiding geeft.

In de Toelichting op dat artikel is aangegeven dat bij een thematische aanpak en in onderling overleg tussen Belastingdienst, FIOD en Openbaar Ministerie specifieke, aanvullende of afwijkende afspraken kunnen worden gemaakt over de inzet van het strafrecht.

Onder de in 2.2 genoemde aanvullende wegingscriteria staat vervolgens genoemd:

j. Thematische aanpak

Bepalend voor de vraag of een zaak in een gezamenlijke aanpak door partijen in de keten van toezicht kwalificeert voor de toepassing van het strafrecht is de mate waarin een strafzaak bijdraagt aan het realiseren van vooraf benoemde effecten van deze aanpak. Bij deze zaken is sprake van een actie gericht op specifieke (groepen) belanghebbenden of gericht op bepaalde delicten, zoals omissiedelicten.

Op grond van het hiervoor onder het tweede liggend streepje in 2.1 weergegeven criterium aangevuld met het in 2.2 onder j weergegeven aanvullend wegingscriterium van het protocol is het hof van oordeel dat de onderhavige feiten zich leenden voor een strafrechtelijke afdoening onder de thematische aanpak. Het BBBB beschrijft in paragraaf 15 onder 6 slechts wanneer de ambtenaar van de belastingdienst een vermoeden van een strafbaar feit in ieder geval meldt bij de boete-fraudecoördinator te weten als het nadeel tenminste € 20.000,00 bedraagt. Het regardeert de interne melding, maar bindt het openbaar ministerie niet. De verdachte had uit het wettelijk systeem kunnen en moeten afleiden dat het bestuur inmiddels niet langer gerechtigd was om te beboeten. Daarom kan niet worden gezegd dat de officier van justitie, de ernst van de vermeend begane feiten afwegend tegen het belang van de verdachte bij bestuurlijke afdoening, in redelijkheid niet voor vervolging had mogen kiezen.

Een andere lezing zoals bepleit namens de verdachte, te weten dat het in het BBBB genoemde drempelbedrag van € 20.000,00 bepalend zou zijn voor de vraag of strafrechtelijke afdoening of een bestuurlijke boete de aangewezen afdoeningsmodaliteit is, en het BBBB voor gaat boven het Protocol AAFD, is niet te verenigen met aard en strekking van het Protocol als hierboven weergegeven, en evenmin met paragraaf 15 onder 7 van het BBBB dat inhoudt dat bij nader inzien alsnog vervolgd kan worden indien een zaak te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. De door de verdediging bepleite lezing zou ook overigens tot een onbevredigend resultaat leiden, nu dat de facto zou betekenen dat fiscale delicten met een nadeelbedrag tot € 20.000 in strijd met dat Protocol nimmer strafrechtelijk vervolgd zouden kunnen worden. De aanvullende wegingscriteria als bijvoorbeeld onder j weergegeven, zouden dan illusoir zijn.

Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping van het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Het voert daartoe aan dat het hof heeft miskend dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (hierna: Protocol AAFD) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) door de verdachte te vervolgen.

Beoordeling Hoge Raad

Het Protocol AAFD regelt de afstemming tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie in gevallen waarin zowel de oplegging van een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke afdoening openstaat. Een zaak wordt op grond van het Protocol AAFD voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling aangemeld onder meer als vermoedelijk sprake is van opzet, het nadeelbedrag minder dan € 100.000 bedraagt en als een of meer van de aanvullende wegingscriteria daartoe aanleiding geeft. Eén van die aanvullende wegingscriteria betreft een thematische aanpak, waarbij het gaat om de vraag of een zaak in een gezamenlijke aanpak door partijen in de keten van toezicht kwalificeert voor de toepassing van het strafrecht. Daarbij wordt in het Protocol AAFD niet een minimumbedrag genoemd dat dan aan nadeel moet bestaan voor mogelijke strafrechtelijke afdoening. In het Protocol AAFD wordt verder vermeld dat de hoogte van zogenoemde drempelbedragen wordt geregeld in (onder meer) het BBBB.

Het BBBB betreft een besluit van de staatssecretaris van Financiën, waarin het beleid van de Belastingdienst is neergelegd voor, kort gezegd, het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van rijksbelastingen. In paragraaf 15 van het BBBB zijn beleidsregels opgenomen over de “keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging”. In paragraaf 15 onder 5 BBBB wordt hierbij verwezen naar de nadere voorschriften van het Protocol AAFD. Verder is in paragraaf 15 onder 6 BBBB bepaald dat ten behoeve van de uitvoering van het Protocol AAFD de ambtenaar van de Belastingdienst een vermoeden van een strafbaar feit bij de boete-fraudecoördinator meldt als het nadeel ten minste € 20.000 bedraagt.

Het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet in strijd met het Protocol AAFD en het BBBB heeft gehandeld door tot strafvervolging over te gaan en dat daarom het mede op het vertrouwensbeginsel gestoelde verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, moet worden verworpen. Hieraan heeft het hof allereerst ten grondslag gelegd dat het tenlastegelegde feit voldoet aan de criteria voor aanmelding voor mogelijke strafrechtelijke afhandeling als bedoeld in het Protocol AAFD. Daarbij heeft het hof betrokken dat de zaak zich leent voor een strafrechtelijke afdoening onder de ‘thematische aanpak’ als bedoeld in paragraaf 2.2 onder j van het Protocol AAFD. Daarnaast heeft het hof overwogen dat het voorschrift van paragraaf 15 onder 6 BBBB niet aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staat, omdat – kort gezegd – die paragraaf betrekking heeft op het melden door een ambtenaar van de Belastingdienst van een vermoeden van een strafbaar feit bij de boete-fraudecoördinator en dat het dus gaat om meldingen binnen de Belastingdienst, waarmee geen afbreuk wordt gedaan aan of nadere beperkingen worden aangebracht in de wijze waarop, overeenkomstig het Protocol AAFD, de afstemming tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie plaatsvindt in gevallen waarin zowel de oplegging van een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke afdoening openstaat.

Mede gelet op wat is overwogen over de regelingen in het Protocol AAFD en het BBBB geeft dit oordeel van het hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.

Het cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^