Hof: omstandigheid dat strafzaak om beleidsredenen geseponeerd is, hoeft niet aan toekenning vergoeding in de weg te staan
/Gerechtshof Amsterdam 5 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2473
Het onderhavige verzoekschrift ex art. 591a Sv strekt tot het toekennen van een vergoeding op de voet van artikel 591a Sv van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van €1.884,20.
Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek in eerste aanleg ten bedrage van €550 en in hoger beroep vermeerderd met €280.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, en met de advocaat van appellante, is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de strafzaak om beleidsredenen geseponeerd is, er niet zonder meer aan in de weg hoeft te staan om een vergoeding toe te kennen. Daar komt bij dat appellante – gelet op de feiten en omstandigheden van het geval – kennelijk in een noodweersituatie handelde aangezien haar zoon door meerdere personen werd mishandeld. Deze personen worden inmiddels – na een artikel 12 Sv-procedure – vervolgd voor hun betrokkenheid bij deze mishandeling.
Het hof stelt vast dat de stukken in het dossier inhouden dat de strafzaak tegen appellante is geëindigd op 21 juni 2017, door eerdergenoemde sepotbeslissing van de officier van justitie. Uit de bij het verzoekschrift overgelegde urenspecificatie blijkt dat een deel van de werkzaamheden ter zake waarvan vergoeding wordt verzocht zijn verricht na de sepotbeslissing. De advocaat van appellante heeft te kennen gegeven dat deze werkzaamheden mede hebben bestaan uit bespreken van de sepotbeslissing alsmede de procedure tot wijziging van de sepotcode.
Het hof is van oordeel dat ook deze laatstgenoemde werkzaamheden in onderhavig geval kunnen worden beschouwd als rechtstreeks samenhangend met de strafzaak, mede in aanmerking genomen dat zij in duur en omvang beperkt zijn geweest. Het hof zal het verzoek daarom toewijzen.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding (zoals verzocht) van €1.884,20 voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en een forfaitaire vergoeding ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek ten bedrage van €830.
Lees hier de volledige uitspraak.