Hoge Raad bevestigt veroordeling wegens wederspannigheid bij boerenprotest richting woning minister

Hoge Raad 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:646

De zaak betreft een verdachte die deelnam aan een boerenprotest op 28 juni 2022, gericht tegen het stikstofbeleid van de overheid. Naar aanleiding van aangekondigde stikstofmaatregelen was een stoet van trekkers en landbouwvoertuigen onderweg naar de woning van de toenmalige minister voor Natuur en Stikstof. Om te voorkomen dat de demonstranten de woning bereikten, zette de politie meerdere kruisingen af met politieauto’s en afzetlinten. De verdachte, samen met anderen, heeft actief geprobeerd een politieauto weg te duwen en te verplaatsen om ruimte te creëren voor de tractoren om door te rijden richting de woning van de minister. Hierbij zijn ook vernielingen aangericht, waaronder het inslaan van een ruit van een politieauto en het verspreiden van strobalen over de weg en de politievoertuigen. De verdachte is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor wederspannigheid gepleegd met verenigde krachten als bedoeld in de artikelen 180 en 182 Sr, en voor openlijk geweld tegen goederen en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Middel

Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van wederspannigheid in de zin van de artikelen 180 en 182 Sr. Volgens de verdediging zou van wederspannigheid alleen sprake kunnen zijn indien de gedragingen van de verdachte zich direct tegen de politieambtenaren richten.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt dit cassatiemiddel en stelt voorop dat wederspannigheid als bedoeld in artikel 180 Sr aanwezig is wanneer een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening door (bedreiging met) geweld wordt tegengewerkt, met als doel diens ambtshandeling te beletten of te belemmeren. De bescherming die artikel 180 Sr biedt, strekt zich uit tot de uitvoering van de ambtelijke taak zelf, en niet enkel tot de fysieke integriteit van de ambtenaar.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen door duwen en trekken een politieauto heeft verplaatst, die onderdeel uitmaakte van de wegafzetting rond de woning van de minister. Hiermee hebben zij de door de politie ondernomen ambtshandeling, te weten het handhaven van de openbare orde, met geweld tegengewerkt. Volgens het hof maakt het voor de kwalificatie van wederspannigheid niet uit dat het geweld niet rechtstreeks tegen de politieambtenaren zelf was gericht, maar tegen het middel waarmee de ambtshandeling werd uitgevoerd.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof hiermee geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het oordeel voldoende is gemotiveerd. De stelling dat direct fysiek verzet tegen de persoon van de ambtenaar vereist is, wordt door de Hoge Raad verworpen als te beperkt en onjuist.

Beoordeling overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. Deze klachten leiden evenmin tot cassatie en behoeven daarom geen nadere motivering op grond van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. De veroordeling van de verdachte, zoals uitgesproken door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, blijft in stand. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 80 uur, met aftrek van voorarrest.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^