Hoge Raad casseert doorbreking verschoningsrecht notaris
/Hoge Raad 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:446
In het kader van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek naar vastgoedtransacties wordt een notaris (klager) verdacht van medeplegen van witwassen, het niet naleven van zijn meldingsplicht op grond van de Wwft en deelname aan een criminele organisatie. Tijdens doorzoekingen op zijn kantoor en woonadres zijn administratieve stukken, een server en een telefoon in beslag genomen. De rechter-commissaris verklaart het zogenoemde ‘regime van zeer uitzonderlijke omstandigheden’ van toepassing, waarmee een doorbreking van het verschoningsrecht wordt gerechtvaardigd. De notaris dient beklag in tegen deze doorbreking en het beslag.
Middel
Twee middelen worden aangevoerd in cassatie:
De rechtbank had de behandeling van het klaagschrift met betrekking tot de server en telefoon van klager moeten aanhouden en deze voorwerpen in handen van de rechter-commissaris moeten stellen.
De rechtbank had niet mogen oordelen dat de doorbreking van het verschoningsrecht ten aanzien van de administratieve stukken beperkt is tot het strikt noodzakelijke zonder toereikende motivering.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt zijn vaste rechtspraak over het verschoningsrecht op grond van artikel 98 Sv en de voorwaarden voor doorbreking daarvan. Daarbij geldt dat het verschoningsrecht slechts mag worden doorbroken indien gegevens in zodanig direct verband staan met het strafbare feit dat zij kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. In dat geval mag de inbreuk niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is.
De rechtbank heeft terecht aangenomen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht kunnen rechtvaardigen, mede gelet op de aard en ernst van de verdenkingen. De rechtbank heeft echter niet gemotiveerd beoordeeld of de inbreuk op het verschoningsrecht van klager — met name ten aanzien van de onder hem in beslag genomen administratieve stukken en gegevensdragers — beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is. Daarbij weegt de Hoge Raad mee dat:
de rechtbank vooral heeft gekeken naar stukken bij medeverdachten, maar geen specifieke beoordeling heeft gemaakt van de stukken van klager zelf;
de gegevens op de server en de telefoon nog niet zijn gefilterd door de rechter-commissaris, waardoor geen oordeel is gegeven over de geheimhoudingsplicht.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de zaak (voor zover het de server en telefoon betreft) aan te houden en deze in handen van de rechter-commissaris te stellen, zoals artikel 98 Sv voorschrijft.
Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de onder klager in beslag genomen administratieve stukken en kopieën van gegevensdragers. De zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank Noord-Holland, zodat deze opnieuw over deze onderdelen kan oordelen. Voor het overige wordt het cassatieberoep verworpen.
Lees hier de volledige uitspraak.